Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-04-2010, BM4206, BK-08/00492
Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-04-2010, BM4206, BK-08/00492
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 14 april 2010
- Datum publicatie
- 12 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4206
- Zaaknummer
- BK-08/00492
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Belanghebbende maakt terecht aanspraak op aftrek van de kosten voor de medische behandeling van zijn vader.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00492
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 14 april 2010
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 oktober 2008, nr. AWB 08/3081 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest, heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.974.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 december 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is in het onderhavige jaar in dienstbetrekking werkzaam bij [A] te [Q]. Daarnaast drijft hij sedert 2003 een eenmanszaak onder de naam "[B]".
3.2. Gedurende het gehele jaar 2004 was belanghebbende samen met zijn echtgenote, hun drie kinderen en zijn vader woonachtig op het adres [a-straat 1] te [Z].
3.3. De vader van belanghebbende, de heer [C], geboren op [dag en maand] 1938 en afkomstig uit Albanië, (hierna: de vader) is sedert 19 september 2003 ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente [Z] en beschikte over een Machtiging Voorlopig Verblijf.
3.4. De vader is in het eerste kwartaal van 2004 gestart met een hoveniersbedrijf. Over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2004 bedroeg de omzet van dit bedrijf respectievelijk, € 1.863, € 1.715, € 2.089 en € 1.384. In 2005 en 2006 bedroeg de omzet onderscheidenlijk € 6.472 en € 8.747.
3.4. In april 2004 is de vader getroffen door een hartaanval. Op 27 april 2004 heeft hij een dotterbehandeling en op 23 mei 2004 een openhartoperatie ondergaan. De met een en ander verband houdende medische behandel- en verpleegkosten bedroegen in totaal € 21.500, welke kosten door belanghebbende zijn voldaan. De kosten konden niet worden verhaald op een verzekeringsmaatschappij omdat de vader van belanghebbende eerst per 1 juni 2004 verzekerd was voor ziektekosten. De herstelperiode, een periode van verminderde ambulantie, heeft circa 6 maanden in beslaggenomen.
3.5. Belanghebbende heeft voormeld bedrag van € 21.500 onder vermindering met een drempelbedrag van € 458 in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 in aftrek gebracht ten titel van persoonsgebonden buitengewone uitgave wegens ziekte.
3.6. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het bedrag van € 21.042 buiten aanmerking gelaten.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende terecht aanspraak maakt op aftrek van een bedrag van € 21.042, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop deze hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbendes hoger beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.932.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1.1. Ingevolge artikel 6.16, aanhef en onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) zijn als buitengewone uitgaven aan te merken uitgaven wegens ziekte en invaliditeit van bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer ouders, broers of zusters voor de toepassing van deze bepaling als zorgafhankelijk worden beschouwd.
Ingevolge artikel 20, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: Uitv.besl. IB 2001) wordt voor de toepassing van artikel 6.16 van de Wet IB 2001 iemand als zorgafhankelijk beschouwd indien hij, zo hij niet bij de belastingplichtige zou inwonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp of verzorging in een verzorgingsinrichting of verpleeginrichting.
6.1.2. Tijdens de parlementaire behandeling van de wet die heeft geleid tot de totstandkoming van voormeld artikel 6.16, onderdeel g, van de Wet IB 2001 is met betrekking tot die bepaling het volgende opgemerkt:
"Mijn gewijzigde amendement op stuk nr. 22 betreft de bij belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters. Er is iets geregeld voor thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder. Analoog daaraan menen wij dat ook voor inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters iets geregeld kan worden."
(Handelingen II 2001/02, 28 013, nr. 23, blz. 1666); en
"Dit amendement beoogt om analoog aan de mogelijkheid van aftrek van ziektekosten van thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder deze mogelijkheid ook te introduceren voor belastingplichtigen die hun zorgafhankelijke ouders, broers of zusters ter verzorging in huis nemen. Iemand wordt als zorgafhankelijk beschouwd wanneer hij op grond daarvan aanspraak kan maken op opname in een AWBZ-instelling. De dekking van dit amendement moet worden gezocht in een verlaging van de voorgenomen verhoging van de algemene heffingskorting."
(Nader gewijzigd amendement-Van der Vlies c.s., Kamerstukken II 2001/02, 28 013, nr. 32, ter vervanging van amendement nr. 22).
6.1.3. Ter toelichting op artikel 20, tweede lid, Uitv.besl. IB 2001 is het volgende opgemerkt:
"(...) Het nieuwe tweede lid van artikel 20 bevat de definitie van zorgafhankelijk, een begrip dat voorkomt in het nieuwe onderdeel g van artikel 6.16, eerste lid, van de wet. Het gaat hier om zorgafhankelijke ouders, broers en zusters die bij de belastingplichtige inwonen vanwege die zorgafhankelijkheid. Voor deze definitie is teruggegrepen naar vóór 1990 en gekeken naar de toekenning van de alleenstaande(ouder)aftrek. Voorwaarde voor die aftrek was het voeren van een huishouding voor zich alleen. Als gevolg daarvan kon die aftrek niet worden genoten indien een familielid inwoonde. Om hieraan tegemoet te komen is toen bepaald dat de aftrek kon worden verleend indien een hulpbehoevend familielid inwoonde in verband met de zorgbehoefte van dat familielid. Als criterium voor hulpbehoevendheid werd de eis gesteld dat het familielid inwoonde omdat het, zo het niet zou hebben ingewoond, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp, eventueel verzorging in een inrichting. Dit criterium is naar artikel 20 overgeplant als criterium voor zorgafhankelijk."
NvT, besluit van 17 december 2001, Stb. 2001, 700, blz. 11).
6.2. Gelet op al hetgeen partijen over en weer in de stukken van het geding en ter zitting hebben aangevoerd acht het Hof aannemelijk dat de vader van belanghebbende na de hartaanval en de daarop gevolgde medische ingrepen en gedurende de periode van revalidatie aangewezen zou zijn geweest op beroepsmatige hulp en zorg in een verpleeg- of verzorgingsinrichting indien hij niet bij belanghebbende zou hebben ingewoond. Het feit dat de vader in deze periode inkomstengenererende werkzaamheden heeft verricht doet - gelet op de omvang van de in die periode behaalde omzet - aan dit oordeel niet af.
6.3. Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat noch de tekst van de wet en van het Uitvoeringsbesluit noch hetgeen dienaangaande tijdens de parlementaire behandeling en ter toelichting is opgemerkt dwingt tot de conclusie dat de wetgever uitsluitend het oog heeft gehad op gevallen waarbij de hulp- of verzorgingbehoefte van de inwonende ouder een duurzaam karakter heeft en niet op gevallen zoals in casu waarin de hulp- en zorgbehoefte zich over een relatief korte periode uitstrekt. Blijkens het geschrift dat belanghebbende dienaangaande heeft overgelegd beperken de opnamemogelijkheden in een AWBZ-instelling zich hier ook niet toe.
6.4. Met in achtneming van hetgeen hiervoor is overwogen komt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende terecht aanspraak maakt op aftrek van de kosten voor de medische behandeling van zijn vader. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. Beslist dient te worden als volgt.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.932 wegens beroepsmatig verleende bijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 39, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 107 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar,
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.932,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.932,
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 146 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, W.M.G. Visser en P.G.H. Albert, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 14 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.