Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-04-2010, BM4219, Bk-09-00649

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-04-2010, BM4219, Bk-09-00649

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 april 2010
Datum publicatie
12 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4219
Zaaknummer
Bk-09-00649

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De Inspecteur heeft terecht een bedrag van € 2.805 wegens privé-gebruik van de auto tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00649

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 28 april 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juli 2009, nr. AWB 08/6392 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden, heeft aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.067.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag gedeeltelijk toegewezen en heeft hij de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.264.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 17 maart 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is geboren op [dag en maand] 1938 en drijft een onderneming onder de naam “[A]”. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het ontwikkelen en kweken van planten in [Z] en [Q] (België) en de verkoop van planten op consumentenbeurzen.

3.2. Tot het ondernemingsvermogen behoort een bestelwagen waarvan de cataloguswaarde € 12.751 bedraagt. Tot de administratie van de onderneming behoort onder meer een boekje met daarin vermeld de kilometers verreden met een tot het ondernemingsvermogen behorende bestelwagen waarvan de cataloguswaarde € 12.751 bedraagt.

3.3. Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld dat heeft geresulteerd in een rapport van 3 december 2002. Hierin staat vermeld dat belanghebbende heeft verklaard dat hij per rit aan het eind van de dag de eindstand van de kilometerteller noteert op een apart blaadje, dat na enkele weken wordt overgenomen in voormeld boekje onder vermelding van de datum van de rit, de eindkilometerstand en de plaats van bestemming.

3.4. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur in afwijking van de aangifte onder meer een bedrag van € 2.805, zijnde 22 percent van de cataloguswaarde van de bestelauto, wegens privé-gebruik auto tot het belastbaar inkomen uit werk en woning gerekend.

3.5. Na bezwaar heeft de Inspecteur voormelde correctie gehandhaafd.

3.6. Tijdens eerdere boekenonderzoeken is de wijze van administreren van belanghebbende van het aantal verreden kilometers door de Inspecteur in de beschouwing betrokken en als onvoldoende gekwalificeerd. Deze kwalificatie heeft in een enkel geval geleid tot een bijtelling wegens privé-gebruik auto. In een rapport van 3 december 2002 inzake een op 21 november 2002 gehouden boekenonderzoek is belanghebbende eveneens voorgehouden dat de door hem gevoerde kilometeradministratie niet voldeed voor het leveren van het bewijs dat de bedrijfsauto niet voor privé-doeleinden is gebruikt zonder dat dit heeft geleid tot een bijtelling. Door de controlerende ambtenaar is toen met belanghebbende afgesproken dat vanaf 1 januari 2004 een deugdelijke kilometeradministratie zal worden bijgehouden.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht het bedrag van € 2.805 wegens privé-gebruik auto tot het inkomen heeft gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbendes hoger beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.459.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende afgewezen en daartoe het volgende overwogen waarbij belanghebbende als eiser is geduid en de Inspecteur als verweerder:

“ (…)

3.2. Ingevolge artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis een percentage van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen en wordt de auto in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. De bewijslast voor dit laatste rust op de belastingplichtige.

3.3. Op grond van artikel 3.20, vierde lid, van de Wet en artikel 9 van de uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 kan het bewijs dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, worden geleverd door middel van een rittenregistratie die de volgende gegevens bevat:

1. merk, type en kenteken van de auto;

2. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

3. per rit:

a. datum;

b. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

c. beginadres en eindadres;

d. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

e. het karakter van de rit.

3.4. De door eiser overgelegde rittenadministratie voldoet niet aan de onder 3.3. genoemde voorwaarden. Deze administratie vermeldt immers niet per rit de beginstand en eindstand van de kilometerteller en het karakter van de rit. Bovendien heeft eiser ter zitting uiteengezet dat hij niet alle ritten noteert, zoals bijvoorbeeld de ritten die hij ter plaatse rijdt indien hij een (meerdaagse) beurs bezoekt. Dat elke rit begint in [Q], zoals eiser stelt, is dan ook niet juist.

3.5. Eiser heeft aangevoerd dat de door hem bijgehouden rittenadministratie moet worden beoordeeld tezamen met zijn zakelijke agenda met afspraken en dat daaruit blijkt dat hij geen privé-kilometers heeft gereden. De agenda is echter niet in het geding gebracht, zodat de rechtbank zich daar geen oordeel over kan vormen. Bovendien neemt dat niet weg dat eiser niet alle ritten heeft genoteerd, zodat geen sluitend overzicht van alle kilometers kan worden verkregen.

3.6. Eiser heeft tevens aangevoerd dat hij in 1999 (of nog eerder) zijn rittenadministratie heeft opgezet en ingericht op aanwijzing van de Belastingdienst. Hij heeft tevens gewezen op eerdere controles van de Belastingdienst. Eiser kan hieraan echter geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat zijn wijze van administreren van de gereden kilometers de goedkeuring van verweerder had. Hetzij omdat het gaat om mededelingen en onderzoeken van vóór 2001, toen andere eisen golden ten aanzien van (het te leveren bewijs met betrekking tot) privégebruik van een auto dan voor het jaar 2004, hetzij (rapport van 3 december 2002) omdat met de controlerend ambtenaar is afgesproken dat met ingang van 1 januari 2004 een deugdelijke kilometeradministratie moest worden bijgehouden. Overigens is eiser ook reeds in het rapport met dagtekening 16 juni 2000 gewezen op de minimumeisen waaraan een kilometeradministratie moest voldoen en vastgesteld dat de toen gevoerde administratie niet aan die minimumeisen voldeed. Gezien het vorenstaande kon eiser dus niet menen dat de kilometeradministratie zoals hij die (sinds jaar en dag) voerde de goedkeuring van de Belastingdienst had.

3.7. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat de rittenadministratie tijdens het hoorgesprek door verweerder is beoordeeld en akkoord is bevonden. Deze stelling van eiser wordt niet ondersteund door het hoorverslag (bijlage 5 bij het verweerschrift). Niet aannemelijk is geworden dat het hoorverslag niet een juist verslag inhoudt van de gang van zaken tijdens het hoorgesprek. De rechtbank ziet daarom onvoldoende gronden voor het oordeel dat tijdens het hoorgesprek het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat de door eiser gevoerde rittenadministratie door verweerder akkoord is bevonden.

3.8. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat niet is gebleken dat de auto in 2004 op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt en dat op dit punt evenmin sprake is van een door verweerder gewekt en rechtens te beschermen vertrouwen. Verweerder heeft daarom terecht een bedrag van € 2.805 wegens privé-gebruik van de auto tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend. Het bedrag van de bijtelling als zodanig is niet in geschil.

(…)”

6.2. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt die beslissing dan ook tot de zijne. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema - van der Koogh. De beslissing is op 28 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.