Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-04-2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BW2890 BM4230, BK-09/00710
Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-04-2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BW2890 BM4230, BK-09/00710
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 april 2010
- Datum publicatie
- 12 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4230
- Zaaknummer
- BK-09/00710
Inhoudsindicatie
Belanghebbende kan aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten van de in bezwaar door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00710
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 28 april 2010
in het geding tussen:
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond, hierna: de Inspecteur, en
mevrouw [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 augustus 2009, nummer AWB 08/9418 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 21 augustus 2008 door de Inspecteur, een voorlopige aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.004.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de voorlopige aanslag een bezwaarschrift ingediend. Daarna is de Inspecteur aan het bezwaar tegemoet gekomen en heeft hij de voorlopige aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.500.
1.3. Belanghebbende verzocht in haar bezwaarschrift om een vergoeding van de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand. De Inspecteur heeft bij uitspraak op het bezwaar dit verzoek afgewezen.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het bezwaar en het beroep ten bedrage van € 724,50 (waarvan € 80,50 voor de bezwaarfase) en de Inspecteur gelast het griffierecht van € 39 aan belanghebbende te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 3 maart 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen.Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting in hoger beroep verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. De Inspecteur heeft de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag via de automatische voorlopige aanslagregeling vastgesteld op basis van de ten tijde van het opleggen bekende inkomensgegevens van het jaar 2007.
3.2. Belanghebbende had in de jaren 2005 en 2006 een verzamelinkomen van respectievelijk € 16.282 en € 15.135. In het jaar 2007 genoot zij een eenmalige nabetaling van het UWV.
3.3. Belanghebbende is lid van de ABVAKABO FNV. Als zodanig kan zij aanspraak maken op rechtsbijstand. Zij is daar een bijdrage voor verschuldigd, maar alleen voor zover die verhaalbaar is.
Omschrijving geschil
4.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van kosten van in de bezwaarfase verleende rechtsbijstand. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, hetgeen belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist, is tussen partijen niet in geschil dat zodanige vergoeding - zoals de rechtbank heeft gedaan - moet worden vastgesteld op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. De conclusie van de Inspecteur is dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en de uitspraak op bezwaar dient te worden bevestigd.
5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. De bezwaarschriftprocedure in belastingzaken wordt wel getypeerd als een mengvorm van bestuurlijke heroverweging en rechtsbescherming. Dat laat onverlet dat indien de heroverweging aanleiding geeft tot het nemen van een ander besluit, het primaire besluit moet worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad (vgl. HR 17 december 1999, NJ 2000, 87). Die kwalificatie dient slechts ertoe een wettelijke grondslag te geven aan de wenselijk geachte schadevergoedingsplicht van het bestuursorgaan met betrekking tot de door belanghebbende met betrekking tot de door de belanghebbende als gevolg van het heroverwogen besluit geleden schade (zie De Blieck c.s., Algemene wet inzake rijksbelastingen, Kluwer 2009, blz. 271 en noot 4). Nu vaststaat dat de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar een ander besluit heeft genomen, is de onrechtmatigheid van het primaire besluit, behoudens tegenbewijs, gegeven.
6.2. De Inspecteur heeft in dit verband gesteld dat belanghebbende in de inkomensspecificatie in haar aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen 2007 de eenmalige betaling door het UWV niet apart heeft vermeld. Daargelaten of het voor het geautomatiseerd opleggen van de voorlopige aanslag 2008 enig verschil had gemaakt als de eenmalige betaling door het UWV wel apart in de aangifte voor het jaar 2007 was vermeld, levert het niet apart vermelden in die aangifte geen eigen schuld op van belanghebbende, zodat de onrechtmatigheid van het primaire besluit gegeven blijft.
6.3. In het voorgaande ligt besloten dat het Hof, in tegenstelling tot de rechtbank, de Inspecteur bij het opleggen van een voorlopige aanslag niet "een zekere marge" toekent. De voorlopige aanslag is ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een belastingaanslag evenals de aanslag en navorderingsaanslag. Voor al deze belastingaanslagen geldt hetgeen hiervoor onder 6.1 is overwogen. Dat een voorlopige aanslag het karakter van een schatting heeft, doet daar niet aan af. Het staat de Inspecteur vrij om al of niet een voorlopige aanslag op te leggen. Als hij een voorlopige aanslag via een geautomatiseerd systeem oplegt, komen de beperkingen en gebreken van dat systeem voor zijn rekening. Denkbaar is immers dat het geautomatiseerde systeem toetst aan de aanslaggegevens van enkele jaren, zodat een piekinkomen wordt 'herkend' en tot een vraag aanleiding geeft alvorens een voorlopige aanslag wordt opgelegd. Als hiervan wordt afgezien, is dat geen reden om aan de belastingplichtige die tegen de foutieve belastingaanslag bezwaar maakt teneinde deze te laten verminderen, een vergoeding van in verband daarmee gemaakte kosten te onthouden.
6.4. Belanghebbende kan daarom aanspraak maken op een vergoeding voor de kosten van de in bezwaar door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het gelijk is mitsdien aan de zijde van belanghebbende, zodat het hoger beroep van de Inspecteur faalt. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
Proceskosten en griffierecht in hoger beroep
7.1. Aan belanghebbende is ter zake van het hoger beroep door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend, bestaande uit het indienen van het hoger beroepschrift en het verschijnen bij de mondelinge behandeling. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht dient hiervoor een vergoeding te worden vastgesteld van € 644 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor van 1).
7.2 Omdat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Staat wegens het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 448.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank; en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. Th. Groeneveld, U.E. Tromp en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Akarkan. De beslissing is op 28 april 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.