Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-04-2010, BM4244, BK-09/00427

Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-04-2010, BM4244, BK-09/00427

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
16 april 2010
Datum publicatie
12 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4244
Zaaknummer
BK-09/00427

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag omzetbelasting. De naheffingsaanslag is niet buiten de vijfjaarstermijn van artikel 20, derde lid, AWR vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00427

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 16 april 2010

in het geding tussen:

mevrouw [belanghebbende] (handelend onder de naam [Y]) te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 mei 2009, nummer AWB 08/4496 OB, betreffende na te vermelden naheffingsaanslag en beschikking.

Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. De belasting bedraagt € 10.587. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van vijftig percent van de belasting.

1.2. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op het door belanghebbende tegen de naheffing en de boete gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boetebeschikking vernietigd, de Staat veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644 en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 145 te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 447. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 maart 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is exploitante van een groot- en detailhandel in schoonmaakartikelen en als zodanig ondernemer voor de omzetbelasting. Bij belanghebbende is in de tweede helft van 2007 een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de periode 2002 tot en met 2005.

3.2. Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt. Uit het controlerapport is gebleken - voor zover hier van belang - dat belanghebbende voor het jaar 2002 een bedrag van € 10.587 te weinig omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. De niet-betaalde omzetbelasting stond als schuld op de balans van de onderneming.

3.3. Met dagtekening 29 december 2007 heeft de Inspecteur over het jaar 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd alsmede een vergrijpboete van vijftig percent van de nageheven belasting.

Omschrijving van het geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de naheffingsaanslag buiten de vijfjaarstermijn van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is opgelegd, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist. De vergrijpboete is niet (meer) in geschil.

4.2. Belanghebbende neemt het standpunt in dat de naheffingsaanslag buiten de termijn is opgelegd omdat deze niet tijdig ter post is bezorgd. Belanghebbende stelt dat zij de naheffingsaanslag eerst op 4 januari 2008 heeft ontvangen. Ter zitting van de rechtbank heeft belanghebbende een getuige, postbeambte [A], meegebracht die onder ede - samengevat - heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij in januari 2008 post heeft bezorgd aan het adres van belanghebbende, dat hij op het verzoek van belanghebbende om een datumstempel heeft geantwoord dat hij die niet had en dat zij daarvoor naar het postagentschap moest. De getuige wist niet zeker of dat op 4 januari 2008 is geweest, maar wel dat het de eerste week van januari 2008 was. In hoger beroep heeft dezelfde getuige een nadere schriftelijke verklaring opgesteld, inhoudende dat hij op 4 januari 2008 de desbetreffende blauwe enveloppe heeft bezorgd. Indien de naheffingsaanslag, zoals de Inspecteur stelt, op 28 december 2007 met de 48-uurs postdienst van TNT zou zijn verzonden, zou de naheffingsaanslag niet eerst op 4 januari 2008 zijn ontvangen.

4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag tijdig is vastgesteld en verzonden. Mocht de naheffingsaanslag feitelijk op 4 januari 2008 door belanghebbende zijn ontvangen, dan betekent dat nog niet dat de naheffingsaanslag niet op 28 december 2007 aan de post is aangeboden. De Inspecteur heeft een ambtsedige verklaring overgelegd waarin is verklaard dat de naheffingsaanslag op 28 december 2007 ter post is bezorgd. De betrokken ambtenaar heeft zijn verklaring gebaseerd op documentatie afkomstig van het Centrum voor ICT/Sector Exploitatie in Apeldoorn welke in het geding is gebracht en verder is toegelicht.

4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Met betrekking tot de termijn als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de AWR waarbinnen de Inspecteur bevoegd is om een naheffingsaanslag op te leggen, is de dagtekening van het aanslagbiljet bepalend, tenzij aannemelijk is geworden dat het biljet pas na de dagtekening ter post is bezorgd.

6.2. Belanghebbende heeft gesteld dat zij het aanslagbiljet eerst op 4 januari 2008 heeft ontvangen. De Inspecteur heeft die stelling betwist met de door hem overgelegde ambtsedige verklaring en de toelichting daarop, waarin dienaangaande gemotiveerd wordt gesteld dat het biljet op 28 december 2007 ter post is bezorgd.

6.3. Los van het antwoord op de vraag of de door belanghebbende gestelde datum van de ontvangst van de naheffingsaanslag aannemelijk is gemaakt, sluit die datum niet uit dat het biljet op 28 december 2007 ter post is bezorgd, temeer omdat tussen het gestelde moment van verzending en de ontvangstdatum een weekeinde, oudejaarsdag en nieuwjaarsdag zijn gelegen. Reeds daarom ziet het Hof ervan af [A] als getuige horen. Wat in feite blijft is het eventuele vermoeden dat het biljet in 2008 ter post is bezorgd op grond van het gegeven dat de Belastingdienst gebruik maakt van de 48-uurs postdienst van TNT. Het Hof is evenwel van oordeel dat dat vermoeden, tegenover de door de Inspecteur gemotiveerd gestelde verzenddatum, onvoldoende is om aan te nemen dat het biljet na de dagtekening ter post is bezorgd.

6.4. Het voorgaande brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat het biljet niet na de dagtekening ter post is bezorgd, zodat het Hof bij de beoordeling van de termijn uitgaat van de dagtekening van het aanslagbiljet. Nu vast staat dat het aanslagbiljet de dagtekening draagt van 29 december 2007, is de naheffingsaanslag niet buiten de in 6.1 vermelde termijn vastgesteld.

6.5. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten van het hoger beroep. Evenmin acht het Hof termen aanwezig om belanghebbende voor de behandeling van het beroep in eerste aanleg een hogere proceskostenvergoeding te geven dan de rechtbank heeft gedaan.

7.2. Het Hof heeft geconstateerd dat voor de behandeling van het hoger beroep een bedrag van € 447 aan griffierecht in rekening is gebracht, terwijl een bedrag van € 216 was verschuldigd. De griffier zal zorgen dat het verschil wordt terugbetaald.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 16 april 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.