Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-05-2010, BM4294, BK-08/00478

Gerechtshof 's-Gravenhage, 04-05-2010, BM4294, BK-08/00478

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 mei 2010
Datum publicatie
12 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4294
Zaaknummer
BK-08/00478

Inhoudsindicatie

OZB. Het Hof is van oordeel dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning van belanghebbende dient als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaak belastingen 2006. De aanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-08/00478

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 4 mei 2010

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 oktober 2008, nummer AWB 07/248, betreffende na te vermelden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2006, wegens het gebruik krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q] (hierna: de onroerende zaak), een aanslag opgelegd in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Dordrecht ten bedrage van € 99,50.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 maart 2010, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De Verordening

3.1. De raad van de gemeente Dordrecht heeft in zijn openbare vergadering van 6 december 2005 de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaak belastingen 2006 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.

3.2 De tekst van de Verordening luidt - voor zover van belang - als volgt:

"(...)

Artikel 3 Maatstaf van heffing

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 genoemde kalenderjaar valt.

(...)

Artikel 9 Overgangsbepaling in verband met wetsvoorstel afschaffing OZB-gebruik woningen (kamerstuk 30 096)

Indien de wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (wetsvoorstel 30 096) met ingang van 1 januari 2006 van kracht wordt en aan deze wettelijke regeling door een onherroepelijke rechtelijke uitspraak niet de verbindende kracht wordt ontzegd, moeten in deze verordening de volgende artikelen of onderdelen daarvan als volgt worden gelezen:

A. Artikel 1, eerste lid, onderdeel a:

a. een gebruiksbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;

(...)

C. Artikel 2:

1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

D. Artikel 5:

1. Voor elke volle € 2.500,00 van de heffingsmaatstaf bedraagt:

a. de gebruikersbelasting:

1. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen € 3,98

(...)"

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. De onroerende zaak heeft een oppervlakte van 250 m². De onroerende zaak wordt gebruikt voor de opslag van overtollig meubilair. In het verleden heeft er ook wel eens een auto gestaan. De onroerende zaak wordt niet bedrijfsmatig gebruikt. De in de onroerende zaak opgeslagen goederen zijn van belanghebbende. Verder is in de onroerende zaak een toilet en een klein keukentje aanwezig.

3.2. Belanghebbende was op 1 januari 2006 huurder van de onroerende zaak. Belanghebbende woont aan de [b-straat 1] te [Q] op een afstand van ongeveer 5 kilometer van de onroerende zaak.

3.3. De Inspecteur heeft de onroerende zaak niet aangemerkt als woning en heeft met dagtekening 30 november 2006 de onderhavige aanslag opgelegd.

Omschrijving van het geschil en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is in geschil of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.

4.2. Belanghebbende betoogt dat door de opslag van overtollig meubilair de onroerende zaak in wezen fungeert als zolder, zodat de onroerende zaak in hoofdzaak dient tot woning.

4.3. De Inspecteur betoogt dat de aanslag terecht is opgelegd.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de aanslag.

5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. De onroerende zaak dient, naar tussen partijen niet in geschil is, ter opslag van overtollig meubilair en is gelegen op enkele kilometers afstand van de woning van belanghebbende aan de [b-straat 1]. Daarvan uitgaande is het Hof van oordeel dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning van belanghebbende dient als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Verordening. Bijgevolg is de aanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.

6.2. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond en dient te worden beslist als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 4 mei 2010 in het openbaar uitgesproken. Bij ontstentenis van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. Kroon.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.