Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-05-2010, BM5011, BK-09/00659

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-05-2010, BM5011, BK-09/00659

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 mei 2010
Datum publicatie
19 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5011
Zaaknummer
BK-09/00659

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat zowel het bezwaar tegen de naheffingsaanslag als het bezwaar tegen de boetebeschikking niet-ontvankelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00659

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 10 mei 2010

in het geding tussen:

mevrouw [belanghebbende] (handelend onder de naam [Y]) te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden (kantoor 's-Gravenhage), hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juli 2009, nummer AWB 08/3617 OB, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking.

Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 16 november 2004 tot en met 31 maart 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 18.874 opgelegd.

1.2. Tegelijk met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van € 1.887.

1.3. Bij gezamenlijke uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffing en de boete gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39.

1.5. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband is een griffierecht geheven van € 223.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

2.4. Ter zitting is tevens behandeld de zaak, bekend onder 's Hofs kenmerk BK-09/00700, inzake het hoger beroep van belanghebbende betreffende de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen over het tijdvak van 1 december 2004 tot en met 31 december 2005 en de daarbij opgelegde boete.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, gelet ook op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. De onderwerpelijke naheffingsaanslag is met dagtekening van 26 mei 2007 aan belanghebbende opgelegd. Bij de uitspraak op bezwaar is het bezwaar tegen de naheffingsaanslag wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft daarbij een brief van belanghebbende van 3 september 2007 als bezwaarschrift aangemerkt.

3.2. Ter zitting in eerste aanleg is gebleken dat belanghebbende eerder, bij brief van 10 juli 2007, bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft gemaakt.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid in bezwaar het volgende overwogen:

"4. Op grond van artikel 24a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) juncto artikel 26b, tweede lid, van de Awr wordt het bezwaar en beroep geacht mede te zijn gericht tegen de boete. De ontvankelijkheid van het bezwaar ten aanzien van de naheffingsaanslag en de boete dient elk afzonderlijk te worden beoordeeld (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43 871, LJN BD0469).

Ontvankelijkheid bezwaar tegen de naheffingsaanslag

(...)

7. [Belanghebbende] stelt dat zij de naheffingsaanslag op 31 mei 2007 heeft ontvangen en dat die datum als datum van bekendmaking heeft te gelden. Uit de door haar op de naheffingsaanslag (bijlage 3 van het verweerschrift) geplaatste aantekening van '31-5-07' blijkt immers dat zij de naheffingsaanslag op 31 mei 2007 heeft ontvangen. Aldus heeft zij met haar brief van 10 juli 2007 tijdig bezwaar gemaakt.

8. Nu [belanghebbende] gemotiveerd de bekendmaking van de naheffingsaanslag heeft betwist, dient [de Inspecteur] bewijs van het tegendeel te leveren (vgl. Hoge Raad, 12 januari 2007, nr. 42 739, LJN AZ5902).

9. [De Inspecteur] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het van algemene bekendheid is dat aanslagen vóór de datum van dagtekening worden verzonden en dat in het onderhavige geval de naheffingsaanslag op 24 mei 2007 aan [belanghebbende] is verzonden. Hij heeft daartoe een ambtsedige verklaring overgelegd van [A], werkzaam bij de Belastingdienst/Centrum voor ICT/Unit Aangifte te Apeldoorn, waarin deze verklaart dat de naheffingsaanslag op 24 mei 2007 (met 48-uurs post) is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] hiermee aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag niet later dan op 26 mei 2007 aan [belanghebbende] is verzonden. Met hetgeen [belanghebbende] daartegenover heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de bezwaartermijn op een later moment dan op 27 mei 2007 is aangevangen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [belanghebbende] desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat zij altijd de stukken van de belastingdienst aan haar boekhoudster doorzendt en dat zij de datum van de doorzending op de desbetreffende doorgezonden stukken vermeldt, zo ook in het geval van de naheffingsaanslag. Op 31 mei 2007 heeft zij de naheffingsaanslag aan haar boekhoudster doorgezonden en heeft zij een aantekening van de datum van doorzending op de naheffingsaanslag geplaatst. Nu [belanghebbende] voorts ter zitting heeft verklaard dat het voorkomt dat zij de door haar ontvangen stukken van de belastingdienst enkele dagen laat liggen, alvorens zij deze aan haar boekhoudster doorzendt, valt niet uit te sluiten dat [belanghebbende] de naheffingsaanslag eerder heeft ontvangen dan de datum waarop zij de naheffingsaanslag aan haar boekhoudster heeft doorgezonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de op de naheffingsaanslag geplaatste aantekening van '31-5-2007' dan ook niet worden opgemaakt dat de naheffingsaanslag op 31 mei 2007 door [belanghebbende] is ontvangen. Derhalve heeft [belanghebbende] haar stelling, dat zij de naheffingsaanslag pas op 31 mei 2007 heeft ontvangen, niet aannemelijk gemaakt.

10. Gelet op het vorenoverwogene is de bezwaartermijn in het onderhavige geval op (zondag) 27 mei 2007 aangevangen, zijnde de dag na die van dagtekening van de naheffingsaanslag. De termijn is derhalve, met in achtneming van de Algemene termijnenwet, op (maandag) 9 juli 2007 geëindigd. De rechtbank acht het, gelet op de dagtekening van het bezwaarschrift van 10 juli 2007, niet aannemelijk dat [belanghebbende] het bezwaarschrift vóór het einde van de bezwaartermijn ter post heeft bezorgd. Bovendien is het bezwaarschrift, naar [de Inspecteur] ter zitting onweersproken heeft gesteld, pas op 17 juli 2007 door [de Inspecteur] ontvangen. Het vorenstaande brengt mee dat het bezwaarschrift van 10 juli 2007, gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig is ingediend.

11. Feiten en omstandigheden die de te late indiening verschoonbaar maken, zijn niet gesteld of gebleken. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg zou staan, is dan ook geen sprake. Het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de naheffingsaanslag, is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Ontvankelijkheid bezwaar tegen de boete

12. Op dezelfde gronden als hiervoor onder 5 tot en met 11 is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat [belanghebbende] eveneens niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met de brief van 10 juli 2007 tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de boete, is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard."

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of het bezwaar ontvankelijk is, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Indien het Hof die vraag bevestigend beantwoordt, is in geschil of - zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur bestrijdt - de naheffingsaanslag en de boetebeschikking moeten worden vernietigd dan wel verminderd. Tot slot bepleit belanghebbende vermindering tot nihil van de heffingsrente die bij de naheffingsaanslag in rekening is gebracht.

5.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop de standpunten steunen, wordt verwezen naar de stukken van het geding.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Ervan uitgaande, zoals de rechtbank kennelijk ook heeft gedaan, dat de uitspraak op bezwaar is gedaan met het van de Inspecteur afkomstige formulier dat is gedagtekend 18 april 2008 en dat de brief van de Inspecteur van 1 april 2008 heeft te gelden als de motivering van de uitspraak op bezwaar, is het Hof met de Inspecteur van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat zowel het bezwaar tegen de naheffingsaanslag als het bezwaar tegen de boetebeschikking niet-ontvankelijk is. Belanghebbende heeft met hetgeen zij in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, naar 's Hofs oordeel geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, die een andere conclusie rechtvaardigen.

6.2. Voor dat geval heeft de Inspecteur ter zitting desgevraagd verklaard dat hij de in geding zijnde boete ambtshalve zal aanpassen, een en ander overeenkomstig de uitkomst met betrekking tot de boete in de procedure met 's Hofs kenmerk BK-09/00700 (zie 2.4).

6.3. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep faalt. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Akarkan. De beslissing is op 10 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbenden als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH 's-Gravenhage.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.