Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-05-2010, BM5020, BK-09/00700

Gerechtshof 's-Gravenhage, 10-05-2010, BM5020, BK-09/00700

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 mei 2010
Datum publicatie
19 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5020
Formele relaties
Zaaknummer
BK-09/00700

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag loonbelasting. Boete. Er is sprake van een dienstbetrekking tussen belanghebbende en de masseuses. Niettegenstaande het oordeel van het Hof dat belanghebbende wat betreft de naheffing niet slaagt in haar hoger beroep, acht het Hof het standpunt van belanghebbende dat zij geen loonbelasting/premie volksverzekeringen is verschuldigd, onder de gegeven omstandigheden dusdanig pleitbaar, dat haar in redelijkheid geen enkele schuld is aan te rekenen wegens het niet afdragen van de verschuldigde belasting/premie, zodat de boete dient te vervallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00700

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 10 mei 2010

in het geding tussen:

mevrouw [belanghebbende] (handelend onder de naam [Y]) te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden (kantoor 's-Gravenhage), hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 september 2009, nummer AWB 07/7287 LB/PVV, LJN BJ8983, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking.

Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 december 2004 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen ten bedrage van € 54.538 opgelegd.

1.2. Tegelijk met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van € 5.287.

1.3. Bij twee, in een geschrift vervatte, uitspraken op het door belanghebbende tegen de naheffing en de boete gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 4.537.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39.

1.5. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot € 4.083, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van bezwaar en beroep ten bedrage van € 966 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband is een griffierecht geheven van € 110.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

2.4. Ter zitting is tevens behandeld de zaak, bekend onder 's Hofs kenmerk BK-09/00659, inzake het hoger beroep van belanghebbende betreffende de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 16 november 2004 tot en met 31 maart 2006 en de daarbij opgelegde boete.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, gelet ook op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende exploiteert, in de vorm van een eenmanszaak, een bedrijf onder de naam "[Y]". In het daarvoor gehuurde bedrijfspand worden traditionele en erotische Thaise massages aangeboden. De gemeente [Z] heeft aan belanghebbende op haar verzoek een exploitatievergunning voor een seksinrichting verleend. In het handelsregister van de kamer van koophandel is het bedrijf van belanghebbende omschreven als "kamerverhuurbedrijf".

3.2. De Inspecteur heeft op 28 juli 2005, 23 september 2005 en 28 september 2005 bij belanghebbende bedrijfsbezoeken afgelegd. Die bezoeken hebben tot doel het verzamelen van actuele informatie over het bedrijf, het vastleggen van de gang van zaken met betrekking tot de in het bedrijf werkzame personen en het beoordelen van de kasadministratie. Van de resultaten van de bezoeken is op 28 december 2005 een rapport (hierna: het bezoekrapport) opgesteld.

3.3. Het bezoekrapport maakt melding - samengevat - van de volgende bevindingen:

- het pand bestaat uit een hal welke dienst doet als ontvangstruimte, een keuken, een huiskamer, waar de masseuses verblijven wanneer zij geen klanten hebben, vier massagekamers met bad, douche of whirlpool; een vijfde massagekamer is in aanbouw;

- de openingstijden zijn: maandag tot en met vrijdag van 11.00 uur tot 23.00 uur en zaterdag en zondag van 11.00 uur tot 20.00 uur;

- de massagesalon heeft een website; op die site zijn onder meer een toelichting op de massages en de prijzen vermeld;

- belanghebbende treedt op als gastvrouw;

- in het pand werken in totaal zes masseuses; bij een normale bezetting zijn vier à vijf masseuses aanwezig; in de weekenden zijn twee à drie masseuses aanwezig;

- de masseuses zijn de hele dag of een deel van de dag in het pand aanwezig; zij wachten binnen het bedrijf op klanten; gedurende de periode dat de masseuses binnen het bedrijf verblijven maken zij (nagenoeg) gebruik van het gehele pand, van badkamer en toilet, keuken en huiskamer;

- masseuses worden via mond-tot-mondreclame en via de website geworven; alleen Thaise dames worden geworven;

- met nieuwkomers vindt een aanvangsgesprek plaats met belanghebbende, waarbij wordt gesproken over de werkwijze binnen het bedrijf van belanghebbende;

- bij nieuwkomers worden de leeftijd en sofinummers door belanghebbende gecontroleerd;

- de werkzaamheden van de masseuses bestaan uit het geven van een massage, het maken van afspraken met klanten, het afrekenen met de klant, het opruimen van de kamer; de masseuses kunnen zelf bepalen of zij seksueel contact met de klanten hebben;

- vervanging van masseuses vindt nooit plaats;

- binnen het bedrijf wordt alleen een werkrooster bijgehouden; in principe vraagt belanghebbende aan het einde van de werkdag aan de masseuse wanneer zij weer komt werken; indien belanghebbende het risico loopt dat geen masseuses op een bepaalde dag aanwezig zijn, belt zij de masseuses op om te vragen of ze willen komen werken;

- kledingsvoorschriften zijn er niet;

- de verantwoordelijkheid voor een dokterscontrole ligt bij de masseuses;

- de masseuses hebben geen vaste kamer;

- de masseuses dienen algemene omgangsvormen te hanteren met betrekking tot de klanten; dat houdt in dat de masseuses de klanten discreet en netjes dienen te behandelen;

- het gebruik van drugs door de masseuses en de klanten is verboden;

- volgens twee van de drie masseuses mogen zij het bedrijf verlaten met een klant maar doen zij dit niet; het verlaten van het bedrijf met een klant is niet toegestaan, zo verklaart één masseuse;

- de masseuses mogen klanten weigeren;

- bij binnenkomst van een klant worden de masseuses door belanghebbende voorgesteld; de klant maakt uit de aanwezige dames een keuze;

- er is altijd toezicht door of namens belanghebbende aanwezig;

- de basisprijzen voor de verrichtingen van de masseuses zijn door belanghebbende vastgesteld; het is niet toegestaan om van die prijzen af te wijken;

- de dienst wordt in zijn geheel in één prijs aangeboden aan de klant;

- bij binnenkomst worden de prijzen aan de klant door belanghebbende kenbaar gemaakt (soms door de masseuse);

- er hangt een prijslijst in de ontvangstruimte en op elke massagekamer; daarop worden de verschillende diensten in één prijs aangeboden;

- de dienst wordt in zijn geheel in één prijs op de website aangeboden;

- de klanten betalen de volgende prijzen voor de massages: 0,5 uur: € 50, waarvan € 30 bestemd is voor belanghebbende en € 20 voor de masseuse, 3/4 uur: € 60, waarvan € 35 bestemd is voor belanghebbende en € 25 voor de masseuse, 1 uur: € 70, waarvan € 40 bestemd is voor belanghebbende en € 30 voor de masseuse, 1,5 uur: € 110, waarvan € 60 bestemd is voor belanghebbende en € 50 voor de masseuse en 2 uur: € 130, waarvan € 70 bestemd is voor belanghebbende en € 60 voor de masseuse;

- klanten rekenen voorafgaand aan de dienst het totale bedrag af met de masseuse; de masseuse draagt het aan belanghebbende toekende gedeelte direct af aan belanghebbende;

- belanghebbende verstrekt maaltijden, drankjes, massageolie en condooms aan de masseuses;

- belanghebbende is verantwoordelijk voor het werven van klanten; dat gebeurt door middel van advertenties in de krant;

- belanghebbende zorgt dat het pand wordt schoongemaakt.

3.4. Op grond van de bevindingen van de bedrijfsbezoeken heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat tussen belanghebbende en de in het pand werkzame masseuses een dienstbetrekking bestaat.

3.5. De Inspecteur heeft vervolgens bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij is geconstateerd dat belanghebbende geen kas- en loonadministratie heeft gevoerd. De Inspecteur heeft de verschuldigde loonheffing voor de masseuses, onder toepassing van het anoniementarief, berekend op € 54.538. Bij die berekening is de Inspecteur uitgegaan van een voor de omzetbelasting gemaakte herberekening van de omzet (omzetverdeling exploitant-masseuses: 58%-42%). De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 november 2006 (hierna: het controlerapport). In het controlerapport is ook een op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gebaseerde boete aangekondigd.

Oordeel van de rechtbank

4. De rechtbank heeft met betrekking tot de werkrelatie tussen belanghebbende en de masseuses overwogen:

"4.2. Artikel 2, eerste lid, van de Wet [op de loonbelasting 1964], bepaalt, voor zover hier van belang, dat een werknemer is, de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Een privaatrechtelijke dienstbetrekking vloeit voort uit een arbeidsovereenkomst. Om te kunnen spreken van een dienstbetrekking in hiervoor bedoelde zin, zal, gelet op het bepaalde in artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, aan de volgende voorwaarden moeten zijn voldaan:

a. er moet een gezagsverhouding bestaan tussen degene die de arbeid opdraagt en degene die de arbeid verricht;

b. de werknemer is verplicht tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende zekere tijd;

c. de werkgever heeft een verplichting tot het betalen van loon.

4.3. De rechtbank stelt voorop dat [de Inspecteur], naar hij ter zitting onweersproken heeft gesteld, steeds na elk bedrijfsbezoek op grond waarvan het rapport van 28 december 2005 is opgesteld zijn bevindingen met [belanghebbende] heeft afgestemd zonder dat dit destijds tot enige reactie van de zijde van [belanghebbende] heeft geleid en dat die bevindingen uiteindelijk in het (definitieve) rapport zijn opgenomen. De rechtbank houdt de in dit rapport opgenomen bevindingen, naar overigens ook door [belanghebbende] niet, althans onvoldoende, is betwist, dan ook voor juist aan.

4.4. Van een voor het aannemen van een dienstbetrekking vereiste gezagsverhouding is sprake indien [belanghebbende] de bevoegdheid heeft om met betrekking tot de door de masseuses te verrichten werkzaamheden opdrachten en aanwijzingen te geven en de masseuses gehouden zijn deze opdrachten en aanwijzingen op te volgen. Voor het aannemen van een dergelijke gezagsverhouding is niet vereist dat daadwerkelijk opdrachten en aanwijzingen worden gegeven. Het gaat om de mogelijkheid om dat in voorkomende gevallen te doen en de gehoudenheid van de masseuses om daar aan te voldoen. Een bepaalde mate van vrijheid kan inherent zijn aan de aard van de werkzaamheden, doch kan onverlet laten dat aanwijzingen vooraf worden gegeven en controle achteraf wordt uitgeoefend.

4.5. Gelet op de in het rapport van 28 december 2005 opgenomen bevindingen, zoals hiervoor onder punt 2.4. [zie 3.3] is vermeld, alsmede de daarop gegeven nadere toelichting ter zitting door [de Inspecteur], acht de rechtbank aannemelijk dat sprake is van een gezagsverhouding tussen [belanghebbende] en de masseuses. Uit die bevindingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de bedrijfsvoering van [belanghebbende], naar zij heeft aangevoerd, uitsluitend is gericht op het verhuren van kamers en dat zij alleen invloed kan uitoefenen op welke wijze de masseuses en de klanten zich binnen het pand dienen te gedragen. In dat kader acht de rechtbank van belang dat door [belanghebbende] via advertenties en haar website klanten worden geworven, dat [belanghebbende] de masseuses werft, dat [belanghebbende] aanvangsgesprekken met nieuwkomers voert over de werkwijze binnen het bedrijf waarbij tevens - naar [de Inspecteur] ter zitting onweersproken heeft gesteld - de inhoud van de zogenoemde basisverrichtingen aan de orde zijn gesteld, dat door of namens [belanghebbende] toezicht wordt gehouden op de dagelijkse gang van zaken, dat [belanghebbende] de masseuses middels een 'line-up' aan de klanten presenteert, dat [belanghebbende] de prijzen voor de basisverrichtingen vaststelt, dat [belanghebbende] die prijzen - waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen de kamerhuur en de basisverrichtingen - aan de klanten kenbaar maakt, dat door [belanghebbende] drankjes, maaltijden, massageolie en condooms aan de masseuses worden verstrekt, dat [belanghebbende] voor de schoonmaak van het pand zorg draagt, dat [belanghebbende] er voor zorgt dat er tijdens de openingstijden voldoende masseuses aanwezig zijn en dat de masseuses gebruik konden maken van het gehele pand alwaar zij ook langere tijd verbleven. Daarnaast wordt van [belanghebbende] als houdster van een exploitatievergunning voor een seksinrichting verlangd dat zij specifieke voorwaarden naleeft, ook ten aanzien van de in het pand werkzame masseuses. Zo worden de masseuses door [belanghebbende] onder meer gescreend op nationaliteit en leeftijd en gelden er bij [belanghebbende] omgangsregels. Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het aanbieden en verrichten van (erotische) massagediensten een structureel en een zeer wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van [belanghebbende] vormt, waarbij [belanghebbende] een dusdanige overheersende rol richting de masseuses vervult dat zij de mogelijkheid heeft om aan de masseuses aanwijzingen te geven die de masseuses dienen op te volgen. Daaraan doet niet af dat de masseuses vrij zijn om naast de basisverrichtingen extra seksuele diensten te verrichten en dat zij daarbij zelf de aard, inhoud en de prijzen van die diensten kunnen bepalen. De stelling van [belanghebbende] dat het de masseuses zou zijn toegestaan om het pand met de klanten te verlaten, doet evenmin aan voormeld oordeel af. Ook de door de gemachtigde van [belanghebbende] gemaakte vergelijking met een tuinman, hoteleigenaar en /of een marktkoopman maakt niet dat geen sprake is van een gezagsverhouding.

4.6. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat de masseuses de arbeid persoonlijk verrichten. Gelet op de specifieke arbeid, het moeten putten uit een beperkte groep welke hiervoor in aanmerking kwam (meerderjarige dames van Thaise afkomst), is willekeurige vervanging van één van de masseuses zonder invloed van [belanghebbende] niet denkbaar.

4.7. De masseuses worden door de klant rechtstreeks betaald voor de door hen verrichte diensten. De betalingen die de masseuses voor de basisverrichtingen ontvingen, kunnen niet anders worden aangemerkt dan als een directe tegenprestatie voor de verrichte arbeid, die zonder het organisatorische kader en de vanwege [belanghebbende] beschikbaar gestelde voorzieningen in haar hoedanigheid als werkgever niet hadden kunnen worden gerealiseerd. Dat de klanten rechtstreeks aan de masseuses betalen, doet aan het karakter van die betalingen niet af. Het bedrag dat de masseuses voor de basisverrichtingen mogen behouden, is aan te merken als loon.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat tussen [belanghebbende] en de masseuses sprake was van een dienstbetrekking. [Belanghebbende] is derhalve als inhoudingsplichtige gehouden op de aan de masseuses gedane betalingen voor de basisverrichtingen loonbelasting en premie volksverzekeringen in te houden en af te dragen. Nu [belanghebbende] dit heeft nagelaten, is aan [belanghebbende] terecht een naheffingsaanslag opgelegd."

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Partijen houdt in het bijzonder het antwoord op de vraag verdeeld of de werkrelatie tussen belanghebbende en de masseuses een voor de loonbelasting en de premie volksverzekeringen in aanmerking te nemen dienstbetrekking is, welke vraag belanghebbende, zo nodig met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. Belanghebbende heeft zich ook gekant tegen de boete.

5.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop de standpunten steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende de bevindingen van de bedrijfsbezoeken en het boekenonderzoek, zoals die zijn neergelegd in respectievelijk het bezoekrapport en het controlerapport, niet, althans niet afdoende, heeft bestreden. Nu overigens geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de inhoud van beide rapporten, gaat het Hof uit van de juistheid van die bevindingen (hierna: de onderzoeksresultaten).

6.2. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat sprake is van een dienstbetrekking tussen belanghebbende en de masseuses. De onderzoeksresultaten, in samenhang bezien, wijzen naar 's Hofs oordeel redelijkerwijs niet anders uit dan dat de werkrelatie tussen belanghebbende en de masseuses feitelijk en juridisch van dien aard is, gelet ook op hetgeen overigens omtrent de betrekkingen tussen belanghebbende en de masseuses uit de gedingstukken naar voren komt, dat aan alle voor het bestaan van een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst vereiste elementen is voldaan en dat die relatie zodoende kwalificeert als een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

6.3. Wat de naheffing en de hoogte ervan aangaat heeft de rechtbank naar 's Hofs oordeel ook voor het overige terecht en op goede gronden geoordeeld, zoals ook de Inspecteur in het verweerschrift in hoger beroep, onder verwijzing naar de uiteenzetting in het verweerschrift in eerste aanleg, overtuigend heeft beargumenteerd, dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.4. Voor zover belanghebbende met een ter zitting gedane verwijzing naar beleid van enkele andere belastingdiensteenheden een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet, faalt dat beroep naar 's Hofs oordeel, reeds omdat, naar de Inspecteur heeft gesteld en belanghebbende ook heeft erkend, geen sprake is van een landelijk gecoördineerd, dat wil zeggen de afzonderlijke eenheden overstijgend, beleid dat in de naheffingssfeer met ondernemers als belanghebbende afspraken worden gemaakt die afwijken van de wettelijke regels. Wat dat laatste betreft heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat met andere eenheden is afgesproken dat elke eenheid zelf bepaalt welk beleid in gevallen als het onderhavige wordt gevoerd en dat zijn eenheid, net als enkele andere eenheden, ervoor heeft gekozen pas in de sfeer van de invordering met de desbetreffende ondernemer te bespreken welke maatregelen zijn te treffen. Daarbij komt dat niet is gesteld of gebleken dat te dezen sprake is van een fiscale kwestie die meebrengt dat de eenheden zorg dragen voor onderlinge afstemming, althans in de naheffingssfeer.

6.5. Belanghebbende heeft met hetgeen zij in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft ingebracht, naar 's Hofs oordeel ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, op grond waarvan over de naheffing of de hoogte ervan een andere conclusie is te trekken dan wel op grond waarvan de conclusie is te trekken dat met de naheffing een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of een andere rechtsregel is geschonden. In zoverre is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur.

6.6. Niettegenstaande het oordeel van het Hof dat belanghebbende wat betreft de naheffing niet slaagt in haar hoger beroep, acht het Hof het standpunt van belanghebbende dat zij geen loonbelasting/premie volksverzekeringen is verschuldigd, onder de gegeven omstandigheden - het Hof doelt vooral op de verklaring van de Inspecteur ter zitting dat, nu sprake is van een grijs gebied, een fiscaaltechnisch lastig te beoordelen problematiek voorligt en op de vaststelling dat belanghebbende te dezen geen lichtvaardig handelen is te verwijten - dusdanig pleitbaar, dat haar in redelijkheid geen enkele schuld is aan te rekenen wegens het niet afdragen van de verschuldigde belasting/premie, zodat de boete dient te vervallen. In zoverre is het gelijk aan de zijde van belanghebbende.

6.7. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

7.1. In de omstandigheid dat het gelijk (ten dele) aan de zijde van belanghebbende is vindt het Hof aanleiding de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van genoemde bepaling in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage stelt het Hof die kosten vast op in totaal € 966 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)). Het Hof acht geen termen aanwezig voor een hogere vergoeding.

7.2. Aan belanghebbende moet het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen betreffende de proceskosten en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking;

- vernietigt de boetebeschikking;

- bevestigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de naheffingsaanslag;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966; en

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 110 aan griffierecht te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Akarkan. De beslissing is op 10 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbenden als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kunnen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH 's-Gravenhage.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.