Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-05-2010, BM5848, BK-08-00370

Gerechtshof 's-Gravenhage, 19-05-2010, BM5848, BK-08-00370

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 mei 2010
Datum publicatie
26 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5848
Zaaknummer
BK-08-00370

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Ingevolge artikel 26a van de Wet WOZ wordt de bij beschikking vastgestelde waarde geacht juist te zijn indien de waarde daarvan niet meer dan € 10.000 afwijkt, dan wel, indien dat meer is, niet meer dan vier percent van de vastgestelde waarde. De waarde is in het onderhavige geval vastgesteld op € 444.160. Door de rechtbank is geoordeeld dat de waarde dient te worden gesteld op € 430.000. Het verschil tussen beide bedragen is € 14.160. Vier percent van € 444.160 is afgerond € 17.766. Laatstgenoemd bedrag is groter dan het verschil tussen de bij beschikking vastgestelde waarde en de waarde volgens de rechtbank. Mitsdien had de rechtbank dienen te beslissen dat het beroep ongegrond was.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-08/00370

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 19 mei 2010

op het hoger beroep van de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, tegen de uitspraak van de rechtbank '-Gravenhage van 12 september 2008, nr. AWB 07/7470 WOZ, betreffende na te noemen ten aanzien van [belanghebbende] te [Z], (hierna: belanghebbende) genomen beschikking en aan hem opgelegde aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en hoger beroep

1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de Inspecteur, de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), naar de waardepeildatum 1 januari 2005 en voor het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 vastgesteld op € 444.160. In het desbetreffende geschrift is ook de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2007 bekendgemaakt.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking gewijzigd aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 430.000, de aanslag onroerende-zaakbelasting verminderd tot een aanslag berekend naar een waarde van € 430.000, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 116,08 en de gemeente Nieuwkoop gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan hem te vergoeden.

Loop van het geding

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.

2.2. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 april 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Met de onderhavige beschikking heeft de Inspecteur de waarde van de woning vastgesteld op € 444.160. De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking afgewezen en de waarde gehandhaafd op € 444.160.

3.2. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verminderd tot € 430.000.

3.3. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen verweerschrift ingediend noch enig ander geschrift waaruit zou kunnen worden begrepen dat hij zich niet kan verenigen met de uitspraak van de rechtbank en zijn voor de rechtbank ingenomen standpunt staande houdt.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank de waarde van de woning op het juiste bedrag heeft vastgesteld, welke vraag beide partijen ontkennend beantwoorden.

4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het bepaalde in artikel 26a van de Wet WOZ.

4.3. Belanghebbende heeft voormeld standpunt van de Inspecteur niet bestreden. Wel heeft belanghebbende ter zitting gesteld zijn voor de rechtbank naar voren gebrachte grieven tegen de uitspraak op bezwaar en tegen de beschikking in hoger beroep te handhaven.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, ongegrondverklaring van het beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

5.2. Belanghebbendes ter zitting gevoerde verweer strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en wijziging van de beschikking in die zin dat de waarde wordt vastgesteld op € 424.284.

Overwegingen omtrent het geschil in hoger beroep

6.1.1. Alleen de Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Belanghebbende heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Omdat het instellen van (hoger) beroep er niet toe kan leiden dat degene die het (hoger) beroep heeft ingesteld als gevolg van een heroverweging van de beschikking in een slechtere positie komt te verkeren dan zonder de hoger-beroepsprocedure mogelijk zou zijn (het zogenoemde verbod van reformatio in peius) kunnen de grieven van belanghebbende tegen de aangevallen uitspraak, anders dan bij wijze van verweer aangevoerd tegen de door de Inspecteur opgeworpen grieven, in hoger beroep niet aan de orde komen (MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29 251, nr. 3, blz. 10-11). Dit is alleen anders indien de door belanghebbende aangevoerde grieven zozeer verweven zijn met de door de Inspecteur aangevoerde grieven, dat de beoordeling van de grieven van belanghebbende om die reden onontkoombaar is, dan wel indien geoordeeld zou moeten worden dat belanghebbende geen belang had bij het instellen van hoger beroep. Naar het oordeel van het Hof kan niet gezegd worden dat belanghebbende geen belang had bij het instellen van (incidenteel) hoger beroep. Evenmin is het Hof van oordeel dat de grieven van belanghebbende met betrekking tot de door de Inspecteur en de rechtbank vastgestelde waarde, verweven zijn met de grieven die de Inspecteur heeft aangevoerd tegen de aangevallen uitspraak.

6.1.2. Het vorenoverwogene houdt in dat de hoogte van de door de rechtbank in aanmerking genomen waarde als tussen partijen vaststaand wordt aangenomen, en in dit geding niet meer ter beoordeling van het Hof staat.

6.2. Het - door belanghebbende als zodanig niet bestreden - standpunt van de Inspecteur is juist. Ingevolge artikel 26a van de Wet WOZ wordt de bij beschikking vastgestelde waarde geacht juist te zijn indien de waarde daarvan niet meer dan € 10.000 afwijkt, dan wel, indien dat meer is, niet meer dan vier percent van de vastgestelde waarde. De waarde is in het onderhavige geval vastgesteld op € 444.160. Door de rechtbank is geoordeeld dat de waarde dient te worden gesteld op € 430.000. Het verschil tussen beide bedragen is € 14.160. Vier percent van € 444.160 is afgerond € 17.766. Laatstgenoemd bedrag is groter dan het verschil tussen de bij beschikking vastgestelde waarde en de waarde volgens de rechtbank. Mitsdien had de rechtbank dienen te beslissen dat het beroep ongegrond was.

6.3. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak op bezwaar.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en H.J. van den Steenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 19 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.