Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-05-2010, BM6585, BK-09/00325
Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-05-2010, BM6585, BK-09/00325
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 28 mei 2010
- Datum publicatie
- 2 juni 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BM6585
- Zaaknummer
- BK-09/00325
Inhoudsindicatie
BPM. De in geding zijnde naheffing is niet in strijd met het communautaire recht. Meer in het bijzonder valt een heffing als de onderhavige niet onder de werkingssfeer van artikel 18 EG, reeds omdat de BPM, een binnenlandse belasting, niet wordt geheven ter zake van invoer of grensoverschrijding en genoemde bepaling geen betrekking heeft op reizen en verblijven binnen het grondgebied van één lidstaat, in casu Nederland.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00325
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 28 mei 2010
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Douane Zuid (kantoor Roosendaal), hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (nevenzittingsplaats Breda) van 10 april 2009, nummer AWB 08/5202, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking.
Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM), met dagtekening 24 november 2006 en met aanslagnummer [...], opgelegd van € 1.114.
1.2. Tegelijk met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van € 557.
1.3. Bij gezamenlijke uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffing en de boete gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 278,50.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39.
1.5. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar alsmede de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd, de Staat veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, te vergoeden aan de griffier van de rechtbank, en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, gelet ook op hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Op 28 augustus 2006 is geconstateerd dat belanghebbende, ingezetene van Nederland, als bestuurder gebruik heeft gemaakt van de weg in Nederland met een niet in Nederland geregistreerde personenauto, voorzien van Belgische vrijstellingskentekenplaten.
3.2. Naar aanleiding van die constatering is de onderwerpelijke naheffingsaanslag met boete opgelegd.
3.3. Belanghebbende heeft de auto gekocht voor zijn oom in Albanië en had in verband daarmee de bedoeling de auto naar Albanië te exporteren. Hij heeft met de auto kort in Nederland gereden, in feite uitsluitend met het doel thuis zijn bagage op te halen om daarna door te rijden naar Albanië.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft met betrekking tot de in het geding in eerste aanleg tussen partijen bestaande geschilpunten het volgende overwogen:
"2.7. Niet in geschil is dat belanghebbende op 28 augustus 2006 ingezetene was van Nederland, dat hij de beschikkingsmacht had over de auto en dat hij met deze auto gebruik maakte van de openbare weg in Nederland. Hieruit volgt dat het belastbare feit van artikel 1, vijfde lid, van de BPM [Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992] zich heeft voorgedaan, zodat BPM verschuldigd is. Hier doet niet aan af dat belanghebbende niet de intentie had gebruik te maken van de openbare weg in Nederland, nu de auto voor export was bestemd. Het doel waarmee gebruik wordt gemaakt van de openbare weg in Nederland is geen onderdeel van de omschrijving van het belastbare feit, zodat dit bij de vaststelling daarvan geen rol speelt.
2.8. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende slechts een zeer korte tijd met de auto gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak van 31 oktober 2008, nr. 07/00333, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, overwogen dat uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie volgt dat het redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is dat ook in een situatie als de onderhavige, waarin geen sprake is van een economische activiteit maar van privégebruik, de heffing van BPM met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel dient plaats te vinden. Dit houdt in dat de hoogte van de belasting evenredig dient te zijn aan het gebruik van de auto in de betrokken lidstaat. Nu vaststaat dat de auto niet bestemd was voor duurzaam gebruik in Nederland en hier ook feitelijk niet duurzaam werd gebruikt, is heffing van de volledige BPM, zoals in casu het geval, in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking moeten om die reden worden vernietigd."
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. Met betrekking tot het hoger beroep houdt partijen uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of het communautaire evenredigheidsbeginsel aan de naheffingsaanslag in de weg staat, welke vraag de Inspecteur ontkennend en belanghebbende bevestigend beantwoordt.
5.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop de standpunten steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
5.3. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd naar € 607 en dat hij alsnog met belanghebbende van mening is dat de boete, ook voor het geval dat de naheffing in stand blijft, dient te vervallen.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Het Hof stelt - kennelijk met partijen - voorop dat uit de wettelijke regels inzake de heffing van BPM onherroepelijk volgt, gelet op de met betrekking tot (het gebruik van) de auto voorhanden zijnde gegevens, dat de naheffingsaanslag terecht en ook, althans met € 607, tot het juiste bedrag is opgelegd.
6.2. Het hoger beroep treft naar 's Hofs oordeel doel. De in geding zijnde naheffing is niet in strijd met het communautaire recht. Meer in het bijzonder valt een heffing als de onderhavige niet onder de werkingssfeer van artikel 18 EG, reeds omdat de BPM, een binnenlandse belasting, niet wordt geheven ter zake van invoer of grensoverschrijding en genoemde bepaling geen betrekking heeft op reizen en verblijven binnen het grondgebied van één lidstaat, in casu Nederland.
6.3. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de naheffing in strijd is met de voorschriften in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, faalt die stelling naar 's Hofs oordeel, omdat die voorschriften niet de strekking hebben de Inspecteur de mogelijkheid te ontnemen om in gevallen als deze de wettelijke regels inzake de heffing van BPM toe te passen.
6.4. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is, zij het dat, gelet op het gestelde in 5.3, de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 607 en de boetebeschikking moet worden vernietigd. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten
7. In de omstandigheid dat het gelijk (ten dele) aan de zijde van belanghebbende is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende, die procedeert op basis van een toevoeging, in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van genoemde bepaling in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage stelt het Hof die kosten vast op in totaal € 644 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Het Hof acht geen termen aanwezig voor een hogere vergoeding.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen betreffende de proceskosten en het griffierecht;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 607;
- vernietigt de boetebeschikking; en
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644, welke kosten moeten worden vergoed aan de griffier van het Hof.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 28 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.