Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2010, BM9513, BK-09/00831

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2010, BM9513, BK-09/00831

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 mei 2010
Datum publicatie
29 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9513
Zaaknummer
BK-09/00831

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. De rechtbank heeft naar ’s Hofs oordeel met juistheid beslist dat de omtrent de onroerende zaak voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de waarde van de onroerende zaak met € 865.000 niet te hoog is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00831

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 21 mei 2010

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2009, nummer AWB 09/468 WOZ-T2, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) genomen beschikking heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], naar het waardepeil van 1 januari 2007 vastgesteld op € 865.000. De beschikking geldt voor het jaar 2008.

1.2. Blijkens het biljet waarop de beschikking is vermeld, heeft de Inspecteur tevens - voor zover hier van belang - aan belanghebbende voor het jaar 2008 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de in 1.1 vermelde onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente Rotterdam opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 865.000. De aanslag bedraagt € 927,28.

1.3. Bij gezamenlijke uitspraak op het door belanghebbende tegen de beschikking en de aanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 39.

1.5. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3. Belanghebbende is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de aan de [a-straat 1] te [Z] gelegen onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak). In het jaar 2003 is de onroerende zaak ontstaan uit een samenvoeging van de twee percelen/woningen aan de [a-straat] met de nummers [1] en [2]. De onroerende zaak is een vrijstaande woning met garage en tuin. De totale vloeroppervlakte van de woning is 408 m2 en de oppervlakte van het perceel 325 m2.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Partijen houdt het antwoord op de vraag verdeeld of de onroerende zaak met € 865.000 te hoog is gewaardeerd, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende staat voor de onroerende zaak een waarde voor van - zo begrijpt het Hof - rond de € 725.000. De Inspecteur houdt staande dat de waarde € 865.000 is.

4.3. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop de standpunten steunen, wordt verder verwezen naar de stukken van het geding.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1. Overeenkomstig artikel 17, tweede lid, van de Wet moet, mede blijkens de wetsgeschiedenis, de waarde van onroerende zaken als deze worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde wordt besteed, waarbij voorts ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom kan worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik kan nemen.

5.2. De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met juistheid beslist dat de omtrent de onroerende zaak voorhanden zijnde gegevens meebrengen dat de waarde van de onroerende zaak met € 865.000 niet te hoog is vastgesteld. Met al hetgeen de Inspecteur in beroep en hoger beroep over de onroerende zaak en de door hem gehanteerde vergelijkingsobjecten heeft aangevoerd en aan stukken, vooral het ter onderbouwing van de waardevaststelling gebruikte taxatierapport van 9 maart 2009 (hierna: het taxatierapport), heeft ingebracht, mede ter weerlegging van de door belanghebbende in stelling gebrachte argumenten, acht het Hof de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, alleszins geslaagd voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, tegenover de betwisting ervan door belanghebbende, die in redelijkheid de conclusie rechtvaardigen, zulks met inachtneming van de uitgangspunten in artikel 17, tweede lid, van de Wet, dat aan de onroerende zaak niet een lagere waarde dan € 865.000 is toe te kennen.

5.3. Meer specifiek is het Hof van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt, ook tegen de achtergrond van de waardering door de door belanghebbende ingeschakelde makelaar mr. [A], dat met betrekking tot de waardevaststelling in ruimschoots voldoende mate rekening is gehouden met alle relevante factoren betreffende de onroerende zaak, waaronder alle door belanghebbende opgesomde specifieke aspecten, zowel als zodanig als ten opzichte van de in het taxatierapport vermelde vergelijkingsobjecten ten tijde van de respectieve verkoopdata. Bij dat oordeel heeft het Hof in het bijzonder de door de Inspecteur in het verweerschrift in hoger beroep gegeven uiteenzetting en ter zitting gegeven toelichting in aanmerking genomen. Het Hof is met de Inspecteur van oordeel dat een vergelijking van de onroerende zaak met de vergelijkingsobjecten onder de gegeven omstandigheden een waarde voor de onroerende zaak oplevert van ten minste € 865.000 op de waardepeildatum.

5.4. Bij het oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld, neemt het Hof ook in aanmerking dat geen reden bestaat te twijfelen aan de onafhankelijkheid en deskundigheid van de door de Inspecteur ingeschakelde taxateurs [B] (opsteller van het taxatierapport) en [C] (bijstand ter zitting).

5.5. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel met hetgeen hij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen dan wel, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit in redelijkheid een beletsel van inhoudelijke of formele aard is te putten voor het handhaven van de waarde op € 865.000. Belanghebbende heeft het van hem te verlangen tegenbewijs niet geleverd.

5.6. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 21 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.