Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2010, BM9520, BK-09/00728

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2010, BM9520, BK-09/00728

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 mei 2010
Datum publicatie
29 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9520
Formele relaties
Zaaknummer
BK-09/00728

Inhoudsindicatie

Aftrek van het bedrag van de naheffingsaanslag in de BPM was in de winstsfeer van de vennootschap mogelijk en niet in de privésfeer als persoonsgebonden aftrek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-09/00728

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 21 mei 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 september 2009, nummer AWB 08/4534 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.788.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rijnmond (kantoor Rotterdam), de aanslag gehandhaafd.

1.3. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 110.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Met dagtekening 22 mei 2000 heeft de Inspecteur met betrekking tot een personenauto, voorzien van een Belgisch kenteken en in eigendom bij de in België gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V.B.A. te [plaats in België] (hierna: de Belgische vennootschap), op naam van belanghebbende een vrijstellingsvergunning (hierna: de vergunning) voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) verleend. Belanghebbende was vóór het jaar 2000 werknemer van de Belgische vennootschap. De personenauto heeft belanghebbende als auto van de zaak ter beschikking gestaan.

3.2. Behalve werknemer bij de Belgische vennootschap was belanghebbende aandeelhouder-bestuurder van de in Nederland gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [B] B.V. te [Q] (hierna: de Nederlandse vennootschap). De Nederlandse vennootschap is per 24 januari 2001 in staat van faillissement verklaard.

3.3. De Inspecteur heeft de vergunning bij beschikking van 17 december 2002 met terugwerkende kracht ingetrokken. Gebleken was dat bij de aanvraag onjuiste dan wel onvolledige gegevens waren verstrekt. Belanghebbende was in de jaren 2000 en 2001 niet in dienst van de Belgische vennootschap, maar van de Nederlandse vennootschap. Voorts werd niet voldaan aan het vereiste dat de personenauto hoofdzakelijk bestemd was en gebruikt werd voor de uitoefening van werkzaamheden buiten Nederland.

3.4. De intrekking van de vergunning heeft tot gevolg gehad dat de verschuldigde BPM alsnog in rekening is gebracht. Daartoe heeft de Inspecteur met dagtekening 5 april 2004 een naheffingsaanslag (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd, op naam van belanghebbende.

3.5. Belanghebbende heeft voor het jaar 2004 aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.588. Daarbij heeft belanghebbende het bedrag van de naheffingsaanslag, groot € 7.200, als persoonsgebonden aftrek op zijn inkomen in mindering gebracht.

3.6. De Inspecteur heeft die aftrek geweigerd, het belastbare inkomen uit werk en woning met € 7.200 gecorrigeerd naar € 34.788 en belanghebbende de bestreden aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of het bedrag van de naheffingsaanslag voor de heffing van inkomstenbelasting ten laste van belanghebbendes inkomen kan worden gebracht, welke vraag belanghebbende met een beroep op het vertrouwensbeginsel bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat vanwege gewekt vertrouwen het bedrag van de naheffingsaanslag als aftrekpost kan worden verwerkt in de aangifte voor de inkomstenbelasting. Daarvoor verwijst belanghebbende naar een uitlating die op de zitting ter gelegenheid van de behandeling van de naheffingsaanslag van de zijde van de desbetreffende inspecteur zou zijn gedaan.

4.3. De Inspecteur heeft aangevoerd dat een dergelijke toezegging nimmer is gedaan. Van het bestaan ervan blijkt nergens uit de stukken.

4.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die zij in de van hen afkomstige stukken en ter zitting hebben aangevoerd.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1. Zelfs indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat een inspecteur tegenover belanghebbende heeft verklaard dat het bedrag van de naheffingsaanslag - in de woorden van belanghebbende - fiscaal kan worden vereffend, is die uitlating redelijkerwijs niet anders te zien, gelijk ook de Inspecteur ter zitting onweersproken heeft gesteld, als gedaan in het licht van de positie van de Belgische en Nederlandse vennootschappen in de winstsfeer. Aftrek van het bedrag van de naheffingsaanslag was immers in de winstsfeer van die vennootschappen mogelijk, terwijl het onmogelijk is dat bedrag als persoongebonden aftrek ten laste van belanghebbendes inkomen te brengen. Reeds daarom faalt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.

5.2. Aan het door belanghebbende gedane bewijsaanbod gaat het Hof voorbij, nu in de zojuist gegeven overweging de juistheid van de stelling van belanghebbende tot uitgangspunt is genomen.

5.3. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 21 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.