Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2010, BM9538, BK-09/00471
Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-05-2010, BM9538, BK-09/00471
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 mei 2010
- Datum publicatie
- 29 juni 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BM9538
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2009:BI8929, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-09/00471
Inhoudsindicatie
De stamrecht-BV ontvangt van belanghebbendes voormalige werkgever een bedrag ineens voor de aankoop van een stamrecht. De BV leent het bedrag uit aan belanghebbende tevens enig aandeelhouder van de BV. Van de gestelde geldlening tussen de BV en belanghebbende tevens enig aandeelhouder is geen overeenkomst opgemaakt. De bedongen rente is bijgeboekt in rekening-courant. Er zijn geen afspraken gemaakt over aflossingen en geen zekerheden gesteld. Belanghebbende tevens enig aandeelhouder heeft het bedrag genoten in de zin van artikel 13a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00471
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 21 mei 2010
in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] B.V., gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord (kantoor Assen), hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juni 2009, nummer AWB 07/9429 LB/PVV, betreffende na te vermelden naheffingsaanslag en beschikking.
Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd. De belasting/premie bedraagt € 23.100. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 5.775.
1.2. Bij twee in één geschrift vervatte uitspraken heeft de Inspecteur het door belanghebbende tegen de naheffingaanslag en de boetebeschikking gemaakte bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 285.
1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, het beroep met betrekking tot de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot op € 5.486 en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 447.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 16 december 2009, ingekomen bij het Hof op 21 december 2009, heeft de Inspecteur een wijziging en aanvulling op het verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is opgericht bij akte van oprichting d.d. 24 maart 2003. [A] (hierna: [A]) is sinds de oprichting enig aandeelhouder en enig bestuurder van belanghebbende.
3.2. [A] was in loondienst werkzaam bij [B] B.V. en [C] B.V. De arbeidsovereenkomsten tussen [A] en die vennootschappen zijn op 11 februari 2004 door tussenkomst van de rechter ontbonden. In verband daarmee is tussen [A] enerzijds en [D] (hierna: [D]) anderzijds volgens een proces-verbaal van comparitie van partijen na antwoord ter terechtzitting gehouden op 25 maart 2004 - onder meer - overeengekomen dat [D] aan [A] bij wijze van ontslagvergoeding een bedrag van € 55.000 (hierna: de ontslagvergoeding) betaalt. Genoemd proces-verbaal vermeldt daarover onder meer:
"1. Partij [D] zal aan partij [A] een bedrag betalen van € 55.000,00 (vijfenvijftig duizend euro) bruto;
2. Betaling van dit bedrag zal geschieden vóór of uiterlijk 1 mei 2004 door overmaking op de Derdengelden rekening van notariskantoor [E] te [Z] ten behoeve van een stamrecht B.V. van de heer [A] onder vermelding van '[A]/[D]';
3. Mr. [F] [advocaat van [A]] draagt zorg voor tijdige toezending aan mr. [G] [advocaat van [D]] van de papieren die vereist zijn voor de rechtmatige bruto overboeking van het onder 1 genoemde bedrag;
(...) "
3.3. De ontslagvergoeding is vervolgens conform afspraak gestort op de derdengeldenrekening van de notaris.
3.4. Op 3 mei 2004 ontving de notaris het definitieve concept van de stamrechtovereenkomst tussen belanghebbende en [A]. Op 4 mei 2004 heeft de notaris van de derdengeldenrekening € 55.000 overgeboekt naar de bankrekening met nummer [nummer 1] ten name van belanghebbende met als omschrijving "inzake stamrechtuitkering".
3.5. Op 10 mei 2004 heeft belanghebbende van haar bankrekening met nummer [nummer 1] een bedrag van € 14.010,20 overgeboekt naar de bankrekening met nummer [nummer 2] ten name van [A] en/of mevrouw [A]-[H] met als omschrijving "aanvullen". Op 15 juni 2004 heeft belanghebbende van haar bankrekening met nummer [nummer 1] een bedrag van € 41.000 overgeboekt naar de internetspaarrekening met nummer [nummer 3] ten name van [A] en/of mevrouw [A]-[H] met als omschrijving "overschrijving internetsparen". Na deze overboeking resteerde op genoemde bankrekening van belanghebbende een bedrag van € 110,75.
3.6. Op 24 juni 2004 is door belanghebbende en [A] de stamrechtovereenkomst getekend.
3.7. De jaarrekening 2003/2004 van belanghebbende vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:
"BIJLAGE REK.CRT. AANDEELHOUDER
Oprichting 0
bij: Privé stortingen -/- opnamen 2003 15.386
Privé stortingen -/- opnamen 2003 54.664
70.050
bij: Intrest gemiddeld saldo 4% 1.401
Per 31 december 2004 71.451"
3.8. De Inspecteur heeft de gehele ontslagvergoeding aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking en met dagtekening 30 november 2006 de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.
Omschrijving van het geschil en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of [A] in het jaar 2004 over de ontslagvergoeding heeft beschikt, zoals belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur verdedigt.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat [A] niet heeft beschikt over de ontslagvergoeding. De overboekingen op 10 mei 2004 en 15 juni 2004 hebben plaatsgevonden in het kader van een geldlening tussen belanghebbende en [A] die onder zakelijke voorwaarden is aangegaan. Het bedrag van de ontslagvergoeding is aan [A] in privé uitgeleend, omdat op een particuliere spaarrekening een hoger rendement zou kunnen worden verkregen dan op een ondernemersdeposito. Daarmee heeft belanghebbende geen risico gelopen, omdat [A] over voldoende vermogen beschikt. De overboeking van de bedragen naar [A] kan zodoende niet tot gevolg hebben dat de waarde van het stamrecht tot het loon moeten worden gerekend.
4.3. De Inspecteur stelt zich daartegenover op het standpunt dat belanghebbende over de ontslagvergoeding heeft beschikt, zodat deze moet worden beschouwd te zijn genoten. Zo nodig met een beroep op het bepaalde in artikel 19b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) moet de hele aanspraak op grond van het stamrecht tot het loon uit vroegere dienstbetrekking worden gerekend. Van een geldlening is zonder meer geen sprake. Er is geen schriftelijke overeenkomst opgemaakt, de rente van vier percent is over het jaar 2004 niet betaald, maar bijgeboekt in rekening-courant, en afspraken over aflossing zijn niet gemaakt. Zo het Hof tot de conclusie komt dat sprake is van geldlening, dan is sprake van onzakelijk handelen van belanghebbende. Het rendement gaat belanghebbende niet aan, maar [A] in privé.
4.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop die steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
4.5. Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard ermee in te stemmen dat de boete vervalt.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Partijen zijn in hoger beroep tot het eensluidende standpunt gekomen dat de stamrechtovereenkomst tussen belanghebbende en [A] reeds tot stand was gekomen vóór het moment dat de ontslagvergoeding door de notaris is overgemaakt naar de bankrekening van belanghebbende. Nu niet anders is gebleken, zal het Hof daarvan uitgaan.
5.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 13a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964 wordt loon beschouwd te zijn genoten op het tijdstip dat het betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt. Van terbeschikkingstelling is sprake, indien de debiteur een zodanige handeling verricht dat de rechthebbende tot de inkomst de beschikkingsmacht over de inkomst krijgt en de debiteur deze verliest.
5.3. De onder 3.5 vermelde feiten laten naar 's Hofs oordeel in beginsel geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende door de overboekingen op 10 mei 2004 en 15 juni 2004 een zodanige handeling verricht dat [A] als rechthebbende tot de gelden de beschikkingsmacht over de onderscheidene bedragen € 14.010,20 en € 41.000 heeft verkregen en belanghebbende deze heeft verloren.
5.4. Belanghebbende heeft gesteld dat zij de beschikkingsmacht over de overgeboekte bedragen niet heeft verloren. In dat verband heeft belanghebbende gesteld dat de gelden zijn uitgeleend aan [A]. De Inspecteur heeft die stelling onvoldoende weersproken betwist en onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd:
- van de gestelde geldlening tussen belanghebbende en [A] is geen overeenkomst opgemaakt,
- de bedongen rente is bijgeboekt in rekening-courant,
- er zijn geen afspraken gemaakt over aflossingen en geen zekerheden gesteld.
Die feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, maken het naar 's Hofs oordeel onaannemelijk dat bij belanghebbende niet de bedoeling heeft voorgezeten om [A] het bedrag schuldig te laten worden aan belanghebbende. De verklaring van [A] dat op een particuliere rekening een hoger rendement kon worden gerealiseerd ten opzichte van een ondernemersdeposito, is veeleer te zien als een aanwijzing dat [A] voor eigen doeleinden heeft beschikt over de gelden van belanghebbende. Het Hof verwerpt derhalve belanghebbendes stelling.
5.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat [A] de bedragen heeft genoten in de zin van artikel 13a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB 1964.
5.6. Tussen partijen is niet in geschil dat de ontslagvergoeding aangemerkt dient te worden als loon uit een vroegere dienstbetrekking. Uit het vorenoverwogene volgt dat op het moment dat de hiervoor genoemde bedragen werden overgeboekt, deze als loon worden beschouwd te zijn genoten. Nu het belanghebbende is geweest die deze bedragen aan [A] heeft verstrekt, is zij ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de Wet LB 1964 inhoudingsplichtig. Nu de belasting niet is afgedragen, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. In zoverre is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur.
5.7. Het Hof volgt partijen in hun standpunt dat de boete moet vervallen. In zoverre is het gelijk aan de zijde van belanghebbende.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op in totaal € 1.288 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2. Voorts dient het voor de behandeling van de zaak in hoger beroep gestorte griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover die ziet op de (uitspraak op bezwaar betreffende de) boetebeschikking,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking,
- vernietigt de boetebeschikking,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.288,
- gelast de Inspecteur het ter zake van het hoger beroep betaalde griffierecht van € 447 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 21 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.