Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-06-2010, BN0507, BK-09/00820
Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-06-2010, BN0507, BK-09/00820
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 9 juni 2010
- Datum publicatie
- 7 juli 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BN0507
- Zaaknummer
- BK-09/00820
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00820
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 9 juni 2010
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 november 2009, nr. AWB 08/5337, op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is, met dagtekening 19 oktober 2007, voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.452 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 2.727.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag gedeeltelijk toegewezen. Hij heeft daarbij het belastbare inkomen uit werk en woning op een bedrag van € 3.452 gehandhaafd en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen tot nihil verminderd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.5. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
28 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Vaststaande feiten
3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof uit van de navolgende door de rechtbank onder 1.1 en 1.2 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser heeft aangeduid.
3.2. [Belanghebbende] is op 29 november 1999 een nieuwe hypothecaire lening aangegaan voor zijn eigen woning met [A] BV, zoals blijkt uit de overgelegde akte van notaris [B] te [P]. Uit de door de notaris opgestelde afrekening blijkt dat de op dat moment bestaande hypothecaire leningen van [belanghebbende] bij de ABN AMRO Bank NV en de ING Bank NV zijn afgelost. Tevens is op die afrekening opgenomen dat een bedrag van f 263.500 wordt gestort op de beleggersrekening volgens bijlage.
3.3. Tot en met het jaar 2003 wordt in de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen door [belanghebbende] gerekend met een hypothecaire lening van € 46.856 als rentedragende schuld eigen woning en aan daarmee samenhangende rentekosten eigen woning van € 4.134. In het jaar 2004 heeft [belanghebbende] in zijn aangifte de rentedragende schuld eigen woning verhoogd tot € 175.839 en een bedrag van € 11.078 aan betaalde rente in aftrek gebracht.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is tussen partijen in geschil of belanghebbende met een beroep op het vertrouwensbeginsel recht heeft op een extra aftrek van € 6.944 aan rentekosten eigen woning. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, en de Inspecteur ontkennend.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend met inachtneming van een aftrek van € 6.944 aan rentekosten eigen woning.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het hoger beroep
6.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. In hoger beroep bestrijdt belanghebbende dit oordeel met een verwijzing naar de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005, waarin de door hem ingediende aangifte onverkort zou zijn gevolgd. Voorts wijst belanghebbende op correspondentie en een gesprek met een medewerkster van de Belastingdienst waaraan belanghebbende het vertrouwen ontleent dat de aftrekpost zou worden gehonoreerd.
6.2. Een belastingplichtige kan zich slechts dan met vrucht beroepen op door een inspecteur gewekt vertrouwen, als die inspecteur bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald, alsmede in de situatie dat een belastingplichtige redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat de inspecteur zijn standpunt bewust en weloverwogen heeft bepaald. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hiervan in zijn geval sprake is. De Inspecteur heeft gemotiveerd bestreden dat de aangifte voor het jaar 2005, waarbij de volledige hypotheekrente ten aanzien van de hypothecaire geldlening in aftrek is gebracht, op dat punt is gevolgd. De door hem overgelegde correspondentie waarin is aangekondigd dat van de aangifte zou worden afgeweken, wijst op het tegendeel. Deze en de overige correspondentie, voor zover die tot de gedingstukken behoort, geeft blijk van een consistente lijn van de zijde van de Belastingdienst, inhoudende dat de rente slechts in mindering komt op het inkomen uit werk en woning voor zover de lening is bestemd voor de financiering van de eigen woning. Aan de omstandigheid dat de Belastingdienst niet is ingegaan op de weergave van de correspondentie in de brief van gemachtigde van belanghebbende van 7 juni 2008 aan mevrouw [C] van de Belastingdienst Gouda, kan evenmin het vertrouwen worden ontleend dat de hypotheekrente in aftrek zou worden aanvaard. Reeds de omstandigheid dat de brief na de uitspraak op bezwaar is gedagtekend staat hieraan in de weg. Voorts kan aan deze brief slechts worden ontleend dat belanghebbende van oordeel is dat de rente aftrekbaar is. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat in het telefoongesprek tussen hem en een medewerkster van de Belastingdienst, waaraan in voornoemde brief wordt gerefereerd, door laatstgenoemde is opgemerkt dat voor de aftrekbaarheid van de rente het verband tussen de hypothecaire lening en de beleggingsrekening van belang zou kunnen zijn, dat op dit punt een verschil van inzicht bestaat, en dat het raadzaam zou zijn het verschil van inzicht aan de rechter voor te leggen. Anders dan belanghebbende betoogt, kan hieraan niet het in rechte te honoreren vertrouwen worden ontleend dat volgens de Inspecteur het standpunt van belanghebbende juist is. Ook overigens heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat enige schriftelijke of mondelinge uitlating van de zijde van enig onderdeel van de Belastingdienst blijk geeft van een weloverwogen standpuntbepaling inhoudende dat meer rente in aftrek zou worden toegelaten dan door de Inspecteur is aanvaard.
6.3. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht beslist dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, voorzitter, B. van Walderveen en
O.C.R. Marres, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 9 juni 2010 in het openbaar uitgesproken. Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. B. van Walderveen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.