Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-07-2010, BN1207, BK-09-00548

Gerechtshof 's-Gravenhage, 06-07-2010, BN1207, BK-09-00548

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
6 juli 2010
Datum publicatie
14 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN1207
Zaaknummer
BK-09-00548

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Park-line parkeren. Ook bij voldoening van de parkeerbelasting via telefonische aanmelding moet de belanghebbende onverwijld uitvoeringshandelingen stellen om de belasting te voldoen. De belanghebbende moet de gelegenheid hebben om telefonisch contact op te nemen met Park-line, maar het niet voorhanden hebben van de daartoe noodzakelijke mobiele telefoon komt voor risico van belanghebbende. Geen schending gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00548

Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer d.d. 6 juli 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2009, nummer AWB 08/4533 PARKBL-T2, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 4 juli 2008 voor het op 2 juni 2008, om 14.26 uur, parkeren van een voertuig van het merk Toyota en met kenteken [xx-xx-xx] (hierna: de auto) op de locatie [a-straat] te [Z] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd die hem in duplicaat is toegezonden. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Op het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 mei 2010, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Het Hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, opgenomen onder 2. van de uitspraak, waarbij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is aangeduid:

"De dochter van eiser (hierna: de dochter) heeft op 2 juni 2008 kort voor 14:26 uur de auto geparkeerd op de locatie [a-straat] te [Z], waarvoor ingevolge de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting 2008 (hierna: de Verordening) parkeerbelasting was verschuldigd. Aan een parkeercontroleur heeft de dochter gemeld dat zij de verschuldigde parkeerbelasting wilde voldoen door middel van aanmelding van het parkeren bij de centrale computer van Park-line met gebruik van haar mobiele telefoon, maar dat zij daarvoor eerst haar mobiele telefoon bij haar moeder moest ophalen, die net uit de auto was gestapt en een winkel was ingelopen. De betrokken parkeercontroleur heeft om 14:26 uur geconstateerd dat geen aanmelding bij Park-line had plaatsgevonden van het parkeren van de auto en evenmin op andere wijze de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan en heeft toen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 50,30, samengesteld uit € 1,30 aan belasting en €49,-- aan kosten. Om 14:31 uur op die dag is het parkeren van de auto op die locatie bij Park-line aangemeld.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

6.1. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en dienaangaande het volgende overwogen waarbij voor "eiser" gelezen dient te worden: belanghebbende, en voor "verweerder" gelezen dient te worden: de Inspecteur.

"Ingevolge artikel 5, aanhef en onder b, van de Verordening wordt onder de naam "parkeerbelasting" een belasting geheven ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Ingevolge artikel 8, tweede lid, wordt de belasting bedoeld in artikel 5, onder b, geheven via voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij aanvang van parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Verordening wordt de belasting bedoeld in artikel 5, onder b, verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Ingevolge artikel 12 worden de kosten van de naheffingsaanslag terzake van de belasting bedoeld in artikel 5, onder b, vermeld in de bij deze verordening behorende tarieventabel. Anders dan eiser heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de telefonische aanmelding bij Park-line om 14:31 uur niet aangemerkt kan worden als voldoening van de verschuldigde belasting bij aanvang van het parkeren. Ook bij voldoening van de parkeerbelasting via telefonische aanmelding moet de belanghebbende onverwijld uitvoeringshandelingen stellen om de belasting te voldoen. Gewezen wordt hier op het arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage van 18 november 2003, nr. 02/03929, UN: A02864. De belanghebbende moet de gelegenheid hebben om telefonisch contact op te nemen met Park-line, maar het niet voorhanden hebben van de daartoe noodzakelijke mobiele telefoon komt voor risico van belanghebbende. Een vrije tijdsmarge tussen de aanvang van het parkeren en de betaling van enkele minuten is hier, anders dan eiser meent, niet aan de orde, reeds omdat die vrije tijdsmarge niet bestemd is om de beschikking te krijgen over een voor de betaling benodigd middel, als een met voldoende saldo geladen chipknip of een mobiele telefoon. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de auto op de betrokken datum om 14:26 uur ter plaatse stond geparkeerd zonder dat de daarvoor vereiste parkeerbelasting was voldaan, zodat daarvoor een naheffingsaanslag kon worden opgelegd. Dat de dochter de betrokken parkeercontroleur voor het opleggen van de naheffingsaanslag heeft aangesproken, doet aan het voorgaande niet af. Van de door eiser gestelde onopzettelijkheid is verder geen sprake, omdat de dochter kennelijk welbewust de auto ter plaatse geparkeerd heeft laten staan zonder de verschuldigde belasting te hebben voldaan. Wat betreft eisers betoog dat de parkeerbelasting tijdsevenredig moet worden verminderd, omdat er voor twee uren parkeren met de auto ter plaatse wél is betaald en slechts voor vier minuten niet, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar het voormelde arrest, dat voor een dergelijke berekening van de naheffing de wettelijke grondslag ontbreekt. Ingevolge de bij de Verordening behorende tarieventabel bedragen de kosten van de naheffingsaanslag €49,--, te verhogen met één uur gederfde belastinginkomsten volgens het één na laagste tarief, zijnde € 1,30. De in geding zijnde naheffingsaanslag, zoals gehandhaafd bij de uitspraak op bezwaar, is in overeenstemming daarmee opgelegd."

6.2. Het Hof neemt de rechtsoverwegingen van de rechtbank als hiervoor vermeld over en maakt deze tot de zijne. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende desgevraagd ter zitting op een vraag van de voorzitter heeft geantwoord dat de parkeerwachter niet reageerde op de mededeling door zijn dochter.

6.3. In hoger beroep heeft belanghebbende nog een beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel gedaan en daartoe het volgende gesteld. De tijd genomen voor het ophalen van het GSM toestel en het on-line betalen beloopt niet meer dan gemoeid met het betalen met de chipknip. Door aan belanghebbende een naheffingsaanslag op te leggen behandelt de Inspecteur gelijke gevallen ongelijk. Het Hof overweegt te dien aanzien dat de door belanghebbende gelijk gestelde gevallen, niet gelijk zijn. Immers, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het door de dochter gaan ophalen van haar GSM toestel bij haar moeder geen uitvoeringshandeling voor het betalen van de verschuldigde parkeerbelasting. Dat met die handeling weinig tijd was gemoeid doet daar niet aan af. Het Hof verwerpt daarom belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel.

6.4. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep verder nog heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn standpunt acht het Hof - mede gelet op hetgeen de Inspecteur daar tegenover heeft gesteld - onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

6.5. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Beslist moet worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Th. Groeneveld. De beslissing is op 6 juli 2010 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.P. Baldewsing. Wegens ontstentenis van de griffier is de uitspraak niet door hem ondertekend.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.