Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-05-2010, BN2043, BK-09/00687

Gerechtshof 's-Gravenhage, 11-05-2010, BN2043, BK-09/00687

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
11 mei 2010
Datum publicatie
21 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2043
Zaaknummer
BK-09/00687

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Belanghebbende voldoet niet aan de in artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001 gestelde voorwaarde dat een woning gedurende ten minste een jaar als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking heeft gestaan. Belanghebbende had in ieder geval vanaf 1 april 2005 zijn hoofdverblijf op Curaçao. De verhuurde woning in Nederland kan dan niet worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00687

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 11 mei 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juli 2009, nr. AWB 08/5576 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/ Haaglanden, heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.264 (aanslagnummer [xxxx.xx.xxx.xxx]).

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank

's-Gravenhage ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij de in de aanhef vermelde uitspraak ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 31 maart 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij onder "eiser" moet worden verstaan: belanghebbende, en onder "verweerder": de Inspecteur:

"3.1.1. Eiser heeft voor het jaar 2005 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.807. Het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt berekend (in €):

Loon 48.409

Huurwaarde eigen woning 2.346

Inkomsten uit tijdelijke verhuur 11.700

Rente/kosten - /- 41.035

-/- 26.989

Persoongebonden aftrek -/- 613

20.807

Het bedrag van € 41.035 is als volgt gespecificeerd (in €):

Rente hypotheek Delta Lloyd 10.974

Notariskosten hypotheek ING 6.842

Boete vervroegde aflossing Delta Lloyd 17.159

Rente hypotheek ING 6.060

De notariskosten ad € 6.842 en de boete van € 17.159 hangen samen met de wijziging per

14 juli 2005 van de financiering van de woning [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). Bij deze wijziging heeft eiser de eerder door hem aangegane hypothecaire geldlening bij Delta Lloyd beëindigd en is hij bij ING een nieuwe hypothecaire geldlening aangegaan.

3.1.2. Bij de vaststelling van de met dagtekening 22 maart 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft verweerder aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning bepaald op € 4.532 negatief. Dit bedrag is als volgt berekend:

Aangegeven belastbare inkomsten uit eigen woning -/- 26.989

Minder inkomsten tijdelijke verhuur -/- 11.700

Lager eigenwoningforfait -/- 1.760

Minder rente/kosten +/+ 35.917

Zich op het standpunt stellend dat de woning in 2005 tot 1 april een eigen woning was, heeft verweerder de inkomsten uit tijdelijke verhuur niet in aanmerking genomen, het eigenwoningforfait naar tijdsgelang verminderd en van het in de aangifte opgevoerde bedrag van € 41.035 een gedeelte, groot € 5.118, zijnde de door eiser over de eerste drie maanden van 2005 ter zake van de hypothecaire lening van Delta Lloyd betaalde rente, in aftrek aanvaard.

Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.

3.1.3. Eiser heeft de woning gekocht op 21 november 2003; de woning was toen in aanbouw. De oplevering van de woning vond plaats op 7 december 2004. Op 8 december 2004 heeft eiser de woning betrokken.

3.1.4. Eiser stond tot 8 november 2004 in de basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het woonadres [b-straat 1] te [Z]. Vanaf 8 december 2004 stond eiser ingeschreven op het woonadres [a-straat 1] te [Z].

3.1.5. Eiser is in 2005 door zijn werkgever uitgezonden naar Curaçao voor een periode van drie jaar met een mogelijkheid van verlenging. Eiser is op of omstreeks 8 februari 2005 naar Curaçao vertrokken; met ingang van deze datum staat hij in de basis administratie persoonsgegevens niet langer ingeschreven op het woonadres [a-straat 1] te [Z]. Zijn echtgenote is eiser op 1 april 2005 naar Curaçao gevolgd. In Curaçao hadden eiser en zijn echtgenote de beschikking over een huurwoning.

3.1.6. Op of omstreeks 1 april 2005 hebben de heer [A] en zijn gezin de woning betrokken. Zij staan vanaf die datum in de basis administratie persoonsgegevens ingeschreven op het woonadres [a-straat 1] te [Z].

3.1.7. In 2006 is eiser teruggekeerd naar Nederland. Vanaf 28 augustus 2006 is hij in de basis administratie persoonsgegevens ingeschreven op het woonadres [c-straat 1] te [P]. Met ingang van 4 april 2007 is eiser opnieuw ingeschreven op het woonadres [a-straat 1] te [Z]."

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.2.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de inkomsten uit eigen woning tot het juiste bedrag in aanmerking heeft genomen.

4.2.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan.

Belanghebbende heeft de woning slechts tijdelijk niet bewoond. Gedurende die relatief korte periode was hij uitgezonden naar het buitenland en kon hij aanspraak maken op toepassing van de regeling van artikel 3.111, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Het tijdelijk ter beschikking stellen van de woning aan derden, ontneemt daaraan op grond van artikel 3.111, zevende lid, van de Wet niet het karakter van hoofdverblijf. Op de inkomsten uit de tijdelijke terbeschikkingstelling is het bepaalde in artikel 3.113 van de Wet van toepassing.

4.2.3. De Inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend en voert daartoe - eveneens zakelijk weergegeven - het volgende aan. Belanghebbende voldoet niet aan de voorwaarden voor toepassing van de regeling van artikel 3.111, zesde lid, van de Wet, nu hij de woning aan derden ter beschikking heeft gesteld en de woning hem niet gedurende ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking heeft gestaan. Hij had vanaf 1 april 2005 zijn hoofdverblijf in Curaçao. Derhalve heeft de woning niet later dan op 1 april 2005 het karakter van hoofdverblijf verloren. Aan de toepassing van artikel 3.111, zevende lid, juncto artikel 3.113 van de Wet, wordt dan niet meer toegekomen.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.807.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil in hoger beroep

6.1. De rechtbank heeft - voor zover van belang, waarbij onder "verweerder" dient te worden verstaan: de Inspecteur en onder "eiser": belanghebbende, - het volgende overwogen:

"3.3.1. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet werd het als een probleem gezien dat in situaties van uitzending naar het buitenland met aanhouden van de woning in Nederland, geen renteaftrek in box 1 meer mogelijk was. Om aan dit probleem tegemoet te komen is in artikel 3.111, zesde lid, van de Wet voorzien in een specifieke regeling (uitzendregeling) waardoor in bepaalde situaties de woning een eigen woning blijft en de hypotheekrente in box 1 aftrekbaar blijft. Eén van de voorwaarden is dat de eigen woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld. Nu vaststaat dat de woning in het onderhavige jaar vanaf 1 april 2005 aan de heer [A] en zijn gezin is verhuurd, is aan deze voorwaarde niet voldaan en kan het bepaalde in artikel 3.111, zesde lid, van de Wet geen toepassing vinden. Gelet hierop kan de juistheid van het standpunt van verweerder dat de woning eiser niet gedurende ten minste een jaar als eigen woning ter beschikking heeft gestaan, in het midden blijven.

3.3.2. Gelet op de onder 3.1.5. vermelde vaststaande feiten, te weten dat eiser in 2005 door zijn werkgever is uitgezonden naar Curaçao voor een periode van drie jaar met een mogelijkheid van verlenging, dat eiser op of omstreeks 8 februari 2005 naar Curaçao is vertrokken en met ingang van deze datum in de basisadministratie persoonsgegevens niet langer is ingeschreven op het woonadres [a-straat 1] te [Z], dat eisers echtgenote eiser op

1 april 2005 naar Curaçao is gevolgd en dat eiser en zijn echtgenote op Curaçao de beschikking hadden over een huurwoning, is de rechtbank van oordeel dat eiser in 2005, in elk geval vanaf de komst van eisers echtgenote naar Curaçao, op Curaçao woonde en daar zijn hoofdverblijf had. Derhalve heeft de woning vanaf 1 april 2005 voor eiser niet langer het karakter van hoofdverblijf. Met betrekking tot een woning, die niet langer het karakter van hoofdverblijf heeft, heeft het bepaalde in artikel 3.111, zevende lid, van de Wet en daarmee ook het bepaalde in artikel 3.113 van de Wet, geen betekenis. Mitsdien kan de vraag of de verhuur van de woning aan de heer [A] en zijn gezin dient te worden aangemerkt als het tijdelijk ter beschikking stellen van een woning aan derden in de zin van de zo-even genoemde bepalingen, in het midden blijven.

3.3.3. Eiser heeft nog gesteld dat verweerder bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat het volledige bedrag van de hypotheekrente en de in verband met de wijziging van hypothecaire financiering van de woning gemaakte kosten in aftrek zouden worden toegelaten. Ter adstructie van deze stelling heeft eiser het volgende aangevoerd. Een medewerkster van de Belastingtelefoon heeft hem medegedeeld dat de hypotheekrente en kosten aftrekbaar zijn. Voorts heeft een medewerker van de Belastingdienst hem, telefonisch, geholpen bij het invullen van zijn aangifte. Deze medewerker wist dus dat eiser de rente en de kosten opvoerde in zijn aangifte. De medewerker heeft toen niet gezegd dat de rente en kosten niet voor aftrek in aanmerking kwamen. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

3.3.4. Eiser, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover verweerders gemotiveerde weerspreking niet aannemelijk gemaakt dat de medewerkster van de Belastingtelefoon jegens hem een toezegging over de toepassing van de hiervóór genoemde wetsbepalingen heeft gedaan, waaronder te verstaan is een uitlating van, waaraan eiser het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de verweerder, na kennisneming van alle daartoe vereiste bijzonderheden betreffende het geval van eiser zelf, aan deze wetsbepalingen, zo omtrent de toepasselijkheid of de toepassing daarvan vragen zijn gerezen, in zijn geval een bepaalde toepassing zal geven. Dat de medewerker, die hem telefonisch bijstond bij het invullen van zijn aangifte, een toezegging in de zo-even bedoelde zin heeft gedaan, heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt. De rechtbank kan niet met zekerheid uitsluiten dat de beide medewerkers eiser informatie over de aftrek van rente en kosten van financiering van eigen woningen hebben verstrekt die niet (volledig) juist was. Indien het, zoals in dit geval, gaat om reacties van de fiscus op een verzoek van een belastingplichtige om inlichtingen aangaande de inhoud van wettelijke, dan wel andere door de fiscus in acht te nemen algemene regels, noopt het belang dat de belastingplichtigen erbij hebben dat de fiscus zijn voorlichtende taak onbelemmerd kan vervullen ertoe te aanvaarden dat het risico van een onjuiste inlichting in de regel voor rekening van de betrokken belastingplichtige blijft. Daarbij komt nog dat gesteld noch gebleken is dat eiser, afgaande op de door de medewerkers verstrekte (mogelijk onjuiste) inlichtingen, een handeling heeft verricht of nagelaten, ten gevolge waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting diende te betalen, maar daarenboven schade heeft geleden (vergelijk HR 26 februari 1979,

nr. 19 250, BNB 1979/311).

3.3.5. Gelet op vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard."

6.2.1. Het Hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank juist is en op goede gronden berust. Daartoe overweegt het Hof het navolgende.

6.2.2. De Inspecteur heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat de woning eerst met ingang van 8 december 2004, de datum waarop belanghebbende zich heeft laten inschrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Zoetermeer en min of meer samenvallend met het metterdaad betrekken van de woning, als hoofdverblijf kwalificeert. Derhalve wordt niet voldaan aan de in artikel 3.111, zesde lid, van de Wet gestelde voorwaarde dat een woning gedurende ten minste een jaar als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking heeft gestaan. Aan het vorenstaande doet het bepaalde in artikel 3.111, derde lid, van de Wet niet af.

6.2.3. Voorts kan het bepaalde in artikel 3.111, zevende lid in verbinding met artikel 3.113 van de Wet belanghebbende niet baten. Belanghebbende had in ieder geval vanaf 1 april 2005 zijn hoofdverblijf op Curaçao. Zoals ook volgt uit de wetsgeschiedenis kan de verhuurde woning in Nederland dan niet worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 3.111 Wet IB 2001.

6.3. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de omzetting bij volmacht van de oude hypothecaire lening bij Delta Lloyd in de vervangende hypothecaire lening bij ING al voorafgaand aan het vertrek metterwoon naar de Nederlandse Antillen in gang was gezet. De Inspecteur heeft terecht gewezen op het feit dat eerst in juli 2005, derhalve ruim na het vertrek, deze nieuwe hypothecaire lening tot stand is gekomen hetgeen te dezen beslissend moet worden geoordeeld.

6.4.1. Belanghebbende heeft nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, voor welk beroep gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden, blijkend uit schriftelijke bescheiden of anderszins, aannemelijk heeft gemaakt om zijn standpunt te schragen.

6.4.2. Voorts heeft belanghebbende ter zitting nog aangevoerd dat hij vertrouwen mag ontlenen aan de telefonische contacten die hij heeft gehad met mevrouw [B] van de Belastingdienst/ Buitenland betreffende een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag. De Inspecteur heeft dit gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van het Hof is hetgeen belanghebbende aan feiten en omstandigheden heeft aangedragen onvoldoende om tot het oordeel te komen dat in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt. Voorts maakt het Hof overweging 3.3.4 van de uitspraak van de rechtbank tot de zijne.

6.5. Ook hetgeen belanghebbende nog overigens of anderszins heeft aangevoerd leidt niet tot een andersluidend oordeel.

6.6. Gelet op het hiervoor overwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 11 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.