Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-07-2010, BN3267, BK-09/00640

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-07-2010, BN3267, BK-09/00640

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 juli 2010
Datum publicatie
4 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN3267
Zaaknummer
BK-09/00640

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. De aanslag onroerende-zaakbelastingen eigenarendeel is terecht opgelegd. Naar ’s Hofs oordeel heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat de waarde van het perceel, rekening houdend met tussen het perceel en het vergelijkingsperceel bestaande verschillen, niet te hoog is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00640

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de achtste enkelvoudige belastingkamer van 27 juli 2010

in het geding tussen:

[belanghebbende], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2009, nummer AWB 09/129 OZB-T2-BRG, betreffende de op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) genomen beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [P], per de waardepeildatum 1 januari 2005 en geldend voor kalenderjaar 2007 is vastgesteld op € 57.000, en de in hetzelfde geschrift vervatte aanslag in de onroerendezaakbelasting (eigenarendeel en gebruikersdeel) voor het jaar 2007.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 juli 2010 te Den Haag. Aldaar is belanghebbende niet verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [A]. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 21 mei 2010 aan het adres van zijn gemachtigde aan de [b-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op 13 juli 2010 door de griffier geraadpleegde informatie van TNT-Post, die in het dossier is gevoegd, is de vorenbedoelde brief op 25 mei 2010 aan het hiervoor vermelde adres uitgereikt. Van belanghebbende is geen bericht van verhindering of verzoek om uitstel van de zitting ontvangen.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. Belanghebbende was in het onderhavige tijdvak genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak [a-straat 1] te [P] (hierna: het perceel). Het betreft een niet bebouwd perceel ruwe bouwgrond van in totaal ongeveer 501 m².

2. In geschil is of de aanslag onroerende-zaakbelastingen terecht is opgelegd. Tevens is in geschil de waarde van het perceel op de waardepeildatum 1 januari 2005 (hierna: de waardepeildatum). De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor wat betreft het gebruikersdeel vernietigd, het eigenarendeel verminderd naar een berekend naar een tarief voor woningen en de waarde gehandhaafd op € 57.000. Belanghebbende betoogt dat ter zake van een perceel als het zijne, dat bestaat uit ruwe bouwgrond zonder bebouwing, geen heffing van onroerende-zaakbelastingen kan plaatsvinden. Belanghebbende bepleit een waarde van € 40.800.

3. Met betrekking tot de aanslag onroerende-zaakbelastingen eigenarendeel oordeelt het Hof als volgt. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2007 van de gemeente Rotterdam (hierna: de Verordening) in verbinding met artikel 220, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet wordt onder de naam onroerende-zaakbelastingen een eigenarenbelasting geheven van degene die het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak. Ingevolge artikel 2 van de Verordening in verbinding met artikel 220a, eerste lid, van de Gemeentewet wordt als onroerende zaak aangemerkt de onroerende zaak bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ. Artikel 16, aanhef en onderdeel b, van de Wet WOZ begrijpt onder een onroerende zaak onder meer een ongebouwd eigendom (onderdeel b van die bepaling). Het onderhavige perceel ruwe bouwgrond dient te worden aangemerkt als een ongebouwd eigendom in voormelde zin. Nu niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige tijdvak eigenaar was van dit perceel, is de aanslag onroerende-zaakbelastingen eigenarendeel terecht opgelegd. De omstandigheid dat in een door de gemeente Rotterdam verstrekte brochure als explicatie van het begrip niet-woningen uitsluitend bouwsels staan vermeld, maakt voormeld oordeel niet anders. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de gemeente Rotterdam het belanghebbende niet toestaat op het perceel te bouwen, wat ook van die stelling zij. Voorts vindt het door belanghebbende bepleite onderscheid in ongebouwd eigendom en onbebouwd eigendom geen steun in het recht.

4. Met betrekking tot de aan het perceel toe te kennen waarde dient het volgende vooropgesteld te worden. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, lid 2, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

5. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van het perceel op de waardepeildatum aansluiting gezocht bij de gerealiseerde verkoop van de buurpercelen [...] en [...], die op 6 augustus 2007 verkocht zijn voor de prijs van € 125 per m². Deze prijs is door de Inspecteur voor het perceel teruggeïndexeerd naar de waardepeildatum, hetgeen heeft geresulteerd in een prijs van € 115 per m². Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur hiermee aannemelijk gemaakt dat de waarde van het perceel, rekening houdend met tussen het perceel en het vergelijkingsperceel bestaande verschillen, niet te hoog is vastgesteld. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de door belanghebbende ingeschakelde waardedeskundigen de door hen in januari 2006 getaxeerde waarde van het perceel van € 80 per m² op 11 december 2007 hebben ingeruild voor een waarde van € 125 per m². Tevens neemt het Hof hierbij in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat het perceel een uitgezonderde onroerende zaak is in de zin van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ.

6. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.

7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 27 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.