Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-07-2010, BN4969, BK-09-00432

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-07-2010, BN4969, BK-09-00432

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
28 juli 2010
Datum publicatie
25 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4969
Zaaknummer
BK-09-00432

Inhoudsindicatie

Beroepschrift niet tijdig ingediend. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is niet gebleken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-09/00432

Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer d.d. 28 juli 2010

op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende, tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 mei 2009, nr. AWB 08/6568 WOZ, betreffende na te noemen beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De heffingsambtenaar van de gemeente Delft, hierna: de Inspecteur, heeft ten aanzien van belanghebbende ter zake van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [P], hierna: de woning, op 28 februari 2007 een beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) gegeven, waarbij de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2005 en over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 is vastgesteld op € 182.875.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak van 31 januari 2008 het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de waarde van de woning nader vastgesteld op € 171.325 en deze waarde tot uitgangspunt genomen bij het opleggen van de aanslag voor het jaar 2007.

1.3. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de hem opgelegde aanslag opnieuw bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde. De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4. De Inspecteur heeft op de voet van artikel 6:15, eerst en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank, met als datum van binnenkomst 9 april 2008.

1.5. Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Voorts heeft de rechtbank gelast dat de gemeente Delft het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan hem vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

6 juli 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een appartement op de begane grond, gelegen aan een pleintje in het centrum van [P]. De inhoud van de woning is ongeveer 265 m3.

3.2. Aan het pleintje zijn enkele horecagelegenheden gelegen, waaronder café [A]. Dit café ligt, gescheiden door een doorgang, direct naast de woning. In de zomermaanden bevindt zich op het pleintje voor de woning een terras dat (onder meer) door café [A] wordt geëxploiteerd.

3.3. Het [a-straat] ligt aan een zogenoemde autovrije zone. Ten behoeve hiervan is in de nabijheid van de woning een zogenoemde poller geplaatst waarmee de toegankelijkheid van deze zone wordt geregeld.

3.4. In de nabijheid van de woning bevindt zich een transformatorhuisje van [energiemaatschappij].

Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep nog van belang - het volgende overwogen. Daarbij dient onder "eiser" te worden verstaan: belanghebbende, en onder "verweerder": de Inspecteur:

"III.1 Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2007 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [P] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum

1 januari 2005 (hierna: de waardepeildatum) voor het tijdvak 1 januari 2007 tot 1 januari 2008 vastgesteld op € 182.875. Bij beschikking van 29 februari 2008 is aan eiser opgelegd de aanslag in de onroerende-zaaksbelasting voor het jaar 2007 (hierna: de aanslag).

III.2 Eiser heeft tegen de beschikking van 28 februari 2007 bezwaar gemaakt.

III.3 Bij uitspraak op bezwaar gedagtekend op 31 januari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de waarde van de woning nader vastgesteld op € 171.325 en deze waarde tot uitgangspunt genomen bij het opleggen van de aanslag voor het jaar 2007.

III.4 Naar aanleiding van de hem opgelegde aanslag heeft eiser opnieuw bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde, bij verweerder binnengekomen op 9 april 2008. Verweerder heeft dit bezwaar ongegrond verklaard bij uitspraak van 5 augustus 2008.

III.5 Omdat dit bezwaarschrift, gelet op de inhoud is gericht tegen de vaststelling van de waarde, had verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Awb dit bezwaarschrift moeten aanmerken als beroepschrift en moeten doorzenden naar deze rechtbank.

III.6 De rechtbank merkt dit bezwaarschrift alsnog aan als beroepschrift met als datum van binnenkomst 9 april 2008 en beschouwt het op 1 september 2008 gedagtekende aan de rechtbank gerichte beroepschrift evenals de op 1 oktober 2008 gedagtekende aanvulling, beiden als aanvulling op het bezwaarschrift dat als beroep had moeten worden aangemerkt.

III.7 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van de dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

III.8 De dagtekening van de bestreden uitspraak op het bezwaarschrift waar het om gaat is 31 januari 2008, er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigt op 13 maart 2008. Het beroepschrift wordt, met inachtneming van artikel 6:15, derde lid, van de Awb geacht op 9 april 2008 te zijn ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.

III.9 Niet gesteld of gebleken is dat er sprake is van omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijk verklaring.

III.10 Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk."

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het beroep tijdig is ingesteld, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

5.1.2. Voorts is in geschil of de Inspecteur de waarde van de woning naar een te hoog bedrag heeft vastgesteld zoals belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

5.2. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de beschikking en de daarop gebaseerde aanslag naar een waarde van nihil.

6.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen omtrent het geschil

7.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Belanghebbende heeft tegen de beschikking van 28 februari 2007 voor de tweede maal bezwaar gemaakt. In het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht is dat niet mogelijk en dient beroep te worden ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is daarbij de termijn van zes weken - deze termijn is van openbare orde - overschreden. Van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest, is niet gebleken.

7.2. Indien het (tweede) bezwaarschrift was gericht tegen de aanslag en de daaraan ten grondslag gelegde waarde van de woning had de rechtbank eveneens tot niet-ontvankelijkheid althans tot ongegrondverklaring dienen te oordelen. Immers belanghebbende had - indien en voor zover hij bezwaren heeft gehouden tegen de destijds verlaagde waarde - beroep moeten instellen tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar betreffende de waardebeschikking en niet tegen de aanslag. Ook in zoverre komt het Hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de juistheid van de aan de woning toegekende waarde.

7.3. Het Hof merkt nog op dat, anders dan belanghebbende stelt en de Inspecteur gemotiveerd bestrijdt, niet blijkt dat tijdens de zitting bij de rechtbank adviezen zijn gegeven noch toezeggingen zijn gedaan door de Inspecteur omtrent een door de gemeente in te stellen onderzoek naar electromagnetische straling bij de woning. Nu de mondelinge uitspraak en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling de enige kenbronnen zijn waaruit het Hof kan putten, naast de verklaring van de Inspecteur tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep, mist het hoger beroep in zoverre steun in de feiten.

7.4. Gelet op het hiervoor overwogene dient te worden beslist zoals hierna vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 28 juli 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Als deze uitspraak onherroepelijk vaststaat zal het voor deze zaak gestorte griffierecht door de griffier van het gerechtshof worden teruggegeven.