Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-10-2010, BO1947, BK-09/00893
Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-10-2010, BO1947, BK-09/00893
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 oktober 2010
- Datum publicatie
- 27 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BO1947
- Zaaknummer
- BK-09/00893
Inhoudsindicatie
WVO. Gelijkheidsbeginsel. Verontreinigingsheffing oppervlaktewateren over ingenomen, maar niet geloosd water.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00893
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 20 oktober 2010
in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] B.V., statutair gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Delfland, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 november 2009, nr. AWB 09/3619 VORHEF, betreffende na te noemen aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een voorlopige aanslag opgelegd in de verontreinigingsheffing oppervlaktewateren opgelegd, berekend naar 126,2 vervuilingseenheden (hierna ook: v.e.).
1.2. Het tegen de voorlopige aanslag gemaakte bezwaar is door de Inspecteur gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een berekend naar 118,4 v.e.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 447. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 september 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Verordening
3. Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland heeft in zijn vergadering van 22 november 2007 de Verordening verontreinigingsheffing Delfland 2008 vastgesteld (hierna: de Verordening). Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
4.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing heeft betrekking op de distilleerderij die zij uitoefent aan de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de bedrijfsruimte).
4.2. Het ingenomen water in de bedrijfsruimte is afkomstig van het waterleidingbedrijf en wordt gebruikt bij de vervaardiging van producten, waarbij een deel wordt verwerkt in de producten zelf. Ook wordt ingenomen water gebruikt ten behoeve van de persoonlijke verzorging van de werknemers.
4.3. De voorlopige aanslag is bij uitspraak op bezwaar, op grond van gegevens over 2006, als volgt vastgesteld:
"watergebruik volgens het energiebedrijf in het heffingsjaar 2006: 3.524 m³
3.524 m³ - 132 m³ (verbruik woonhuis, 3 * 44 m³) = 3.392 m³
3.392 m³ - 285 m³ (huishoudelijk afvalwater 5.712 mensdagen * 50 liter) = 3.107 m³
3.107 m³ * 0,036 ve/m³ = 111,85 vervuilingseenheden
285 m³ * 0,023 ve/m³ = 6,55 vervuilingseenheden
Totaal aantal vervuilingseenheden = 118,40"
Na de uitspraak op bezwaar resulteerde de voorlopige aanslag in een te betalen bedrag van € 8.309,31.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is in geschil of bij de bepaling van de hoogte van de aanslag een bedrag in mindering dient te worden gebracht voor het niet geloosde gedeelte van het ingenomen water, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
5.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het tegen haar rechtgevoel indruist dat de aanslag verontreinigingsheffing wordt opgelegd over ingenomen water welke niet tot lozing heeft geleid, maar in de vervaardigde producten is opgenomen. Bepaling van het aantal vervuilingseenheden aan de hand van meting, bemonstering en analyse is om technische en economische redenen niet haalbaar. Belanghebbende wenst een praktische werkafspraak, conform de voor de wetswijziging van 2001 geldende systematiek. Belanghebbende bestrijdt dat bij het vaststellen van de geldende afvalwatercoëfficiënt rekening is gehouden met niet geloosd water.
5.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich op het standpunt dat bij het vaststellen van de in 2008 geldende afvalwatercoëfficiënt van 0,036 v.e./m³ rekening is gehouden met niet geloosd water, en dat de coëfficiënt een forfait is, hetgeen meebrengt dat aftrek voor niet geloosd water niet mogelijk is.
Conclusies van partijen
6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van de voorlopige aanslag.
6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Overwegingen omtrent het geschil
7.1. De rechtbank heeft onder meer als volgt overwogen, waarbij voor "eiseres" belanghebbende moet worden gelezen en voor "verweerder" de Inspecteur:
"4. Ter zitting is de uitspraak van de rechtbank, meervoudige kamer, van 10 maart 2009 (AWB 07/9362 en 07/9367 VORHEF) aan de orde gesteld. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de voortzetting van de toepassing van de aftrek na 1 januari 2001 is aan te merken als door verweerder gevoerd (begunstigend) beleid. Aan dit begunstigend beleid mocht eiseres het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat verweerder bij de aanslagregeling over de jaren 2004 en 2005 de aftrek in aanmerking zou nemen. Verweerder heeft met zijn brief van 31 december 2005 eiseres ervan op de hoogte gesteld dat hij aftrek niet langer zou verlenen. Met deze brief heeft verweerder het begunstigende beleid beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan van verweerder daarna niet worden verlangd dat hij in weerwil van de geldende wettelijke bepalingen ook nu nog toepassing geeft aan het oude beleid.
5. In de regeling voor tabelbedrijven is er niet in voorzien dat de hoeveelheid ingenomen water wordt verminderd met de hoeveelheid door de bedrijfsruimte ingenomen, maar niet geloosd water. Ook uit doel en strekking van de regeling voor tabelbedrijven volgt niet dat een dergelijke vermindering zou moeten plaatsvinden. Het forfaitaire karakter van de regeling staat daaraan naar het oordeel van de rechtbank in de weg. Mitsdien vindt de door eiseres voorgestane vermindering van het aantal kubieke meters ingenomen water met het aantal kubieke meter niet geloosd ingenomen water geen steun in de wet. (...)"
7.2. Deze oordelen zijn juist, met dien verstande dat met de regeling voor tabelbedrijven kennelijk wordt bedoeld de in artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) opgenomen regeling, waarop artikel 12 van de Verordening is gebaseerd. Voor zover belanghebbende betoogt dat de regeling voor tabelbedrijven, aldus moet worden uitgelegd dat het ingenomen water niet betreft het water dat wordt opgenomen in het product, maar alleen het in het geloosde water, is dit betoog onjuist. Onder 'ingenomen water' dient, in een geval als het onderhavige waarin uitsluitend van een waterleidingbedrijf water is betrokken, ingevolge artikel 2, letter h, van de Verordening te worden verstaan: geleverd drink- en industriewater.
7.3. Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat bij andere distilleerdijen niet wordt geheven over de hoeveelheid ingenomen, maar niet geloosd water. Het kennelijk in deze stelling besloten beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur, slaagt niet. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat andere distilleerdijen anders zijn behandeld. Belanghebbende heeft geen concreet vergelijkbaar geval genoemd dat begunstigend is behandeld en van begunstigend beleid is evenmin gebleken.
7.4. Het bezwaar van belanghebbende dat de verontreinigingsheffing over ingenomen water welke niet tot lozing leidt, onredelijk is, althans indruist tegen haar rechtsgevoel, behoort te zijn gericht aan de wetgever. De rechter moet rechtspreken volgens de wet en mag in geen geval de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet beoordelen. Het Hof onthoudt zich derhalve van een beoordeling of de onderhavige wettelijke regeling in het voorliggende geval redelijk is.
7.5. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep ongegrond.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, J.J.J. Engel en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 20 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.