Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-10-2010, BO2758, BK-08/00180
Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-10-2010, BO2758, BK-08/00180
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 oktober 2010
- Datum publicatie
- 3 november 2010
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BO2758
- Zaaknummer
- BK-08/00180
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Er zijn geen gronden te oordelen dat de aanslag voor het jaar 2004 te hoog, althans de desbetreffende teruggave te laag is.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-08/00180
Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer d.d. 27 oktober 2010
op het beroep van [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 april 2008, nummer AWB 07/1241 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Limburg/kantoor buitenland, heeft aan belanghebbende met dagtekening 22 december 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2004 naar een belastbaar inkomen van nihil zonder verrekening van een bedrag aan voorheffingen. Het op de aanslag te betalen bedrag was nihil.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 februari 2007, de aanslag nader vastgesteld op € 341 met verrekening van een bedrag van € 3.728 aan ingehouden loonheffing, en het aan belanghebbende terug te betalen bedrag, inclusief een bedrag van € 321 aan heffingsrente, vastgesteld op € 3.708.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 107. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
4 augustus 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Bij de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof partijen aangezegd dat het op 18 augustus 2009 bij mondelinge uitspraak op het hoger beroep beslist. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Bij brief van 12 augustus 2009, ingekomen op 13 augustus 2009, heeft belanghebbende verzocht mr. B. van Walderveen te wraken. In verband hiermee is de voor 18 augustus 2009 aangezegde mondelinge uitspraak niet doorgegaan. Dit is bij brief van 20 augustus 2009 aan partijen meegedeeld.
2.4. Bij beslissing van de wrakingskamer van dit Hof is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Bij brief van 26 oktober 2010 is partijen meegedeeld dat het Hof op 27 oktober 2010 schriftelijk uitspraak doet op het hoger beroep.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is ongehuwd en woont in [P] (België). In 2004 heeft belanghebbende een WAO-uitkering genoten van € 16.365. Daarop is een bedrag van € 3.725 aan loonheffing ingehouden.
3.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen gezonden. Het biljet is op 9 maart 2005 door de Inspecteur terugontvangen. De Inspecteur heeft de aanslag vervolgens vastgesteld op nihil. Belanghebbende heeft daartegen tijdig en regelmatig bezwaar gemaakt.
3.3. De Inspecteur heeft bij zijn uitspraak op het bezwaar de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.636. Dit bedrag betreft de hiervoor vermelde WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2004 tot 26 mei 2004. Op de laatstvermelde datum is belanghebbende in België gaan wonen. Verder heeft de Inspecteur de ingehouden loonheffing met de aanslag verrekend, hetgeen heeft geresulteerd in de hiervoor in punt 1.2 vermelde teruggave.
3.4. Belanghebbende heeft ter zitting van de rechtbank verklaard zich alsnog te kunnen verenigen met de gewijzigde aanslag. Nu de juistheid van de gewijzigde aanslag en de uitspraak op bezwaar niet langer werden betwist, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Naar het Hof begrijpt, strekt het hoger beroep er onder meer toe dat de belastingrechter de Inspecteur moet dwingen te reageren op brieven van belanghebbende betreffende het jaar 1986. Verder heeft belanghebbende onder meer te kennen gegeven dat hij zijns inziens ten onrechte uit het Ziekenfonds is gezet.
4.2. De Inspecteur heeft te kennen gegeven dat de bij de uitspraak op bezwaar verminderde aanslag en de daaruit voortvloeiende teruggave zijns inziens juist zijn, althans dat de teruggave eerder te hoog dan te laag is. Voorts heeft hij te kennen gegeven dat hij nog steeds bereid is te reageren op de aangifte voor het jaar 1986 indien belanghebbende hem daarvan een (volledige) kopie zendt.
4.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot aanhouding van de procedure totdat duidelijk is of en in welk land belanghebbende verzekerd is voor ziektekosten.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep bij gebrek aan gronden en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Naar 's Hofs oordeel heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen.
Daartoe overweegt het Hof nog het volgende. Ook na grondige kennisname van de stukken die belanghebbende in het geding heeft gebracht, en mondeling ter zitting door belanghebbende verstrekte nadere informatie, heeft het Hof geen feiten en omstandigheden kunnen vaststellen die de conclusie kunnen dragen dat de onderhavige aanslag tot een te hoog- of de teruggave tot een te laag bedrag is vastgesteld. De Inspecteur heeft nog verklaard dat de aanslag eerder naar een te laag dan een naar te hoog bedrag is vastgesteld nu de premie ingevolge de AWBZ tot een te laag bedrag is vastgesteld. Het Hof komt zulks aannemelijk voor.
6.2. Het door belanghebbende onvolledig ingevulde immigratieformulier betreft een intern bescheid van de Belastingdienst ten einde vast te stellen of belanghebbende na zijn vertrek metterwoon naar België nog als buitenlands belastingplichtige in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen dient te worden betrokken. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat uit dien hoofde de aanslag naar tot te hoog bedrag is vastgesteld, zijn in dit geding niet komen vast te staan.
6.3. Hetgeen belanghebbende tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep ter toelichting nog heeft aangevoerd kan ook niet tot een andersluidend oordeel leiden. Van enig geschrift dat door de Inspecteur zou moeten worden doorgezonden naar de fiscale autoriteiten van België, dan wel naar autoriteiten welke belast zijn met de premieheffing ingevolge enige Belgische wet inzake de volksgezondheid of de inkomensvoorziening is het Hof niet gebleken. De overgelegde bescheiden welke betrekking hebben op de inschrijving bij een ziektekostenverzekeraar hebben naar 's Hofs oordeel geen invloed op de onderhavige aanslag, althans belanghebbende heeft dat het Hof niet aannemelijk kunnen maken. Het Hof merkt nog op dat indien belanghebbende zich bij de Belgische burgerlijke autoriteiten heeft aangemeld, zulks het vertrekpunt vormt voor een inschrijving aldaar bij de juiste zorgverlenende Belgische instantie.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene zijn er geen gronden te oordelen dat de aanslag voor het jaar 2004 te hoog, althans de desbetreffende teruggave te laag is en evenmin bestaat een gegronde reden de behandeling van het hoger beroep verder aan te houden. Mitsdien faalt het hoger beroep en dient de uitspraak van de rechtbank te worden bevestigd.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8: 75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 27 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.