Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 02-12-2010, BO5157, BK-10-00332

Gerechtshof 's-Gravenhage, 02-12-2010, BO5157, BK-10-00332

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
2 december 2010
Datum publicatie
3 december 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO5157
Zaaknummer
BK-10-00332

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Boete.Geen bestelauto maar een personenauto. Nu de achterbank in de laadruimte is gemonteerd, voldoet de auto niet meer aan de uitzondering van artikel 3 van de Wet MRB 1994 en is er derhalve sprake van een personenauto. Belanghebbende diende zich, voordat hij de achterbank plaatste, te vergewissen van de gevolgen voor het tarief van de motorrijtuigenbelasting. Door dit niet te doen heeft hij bewust de kans gelopen dat de auto niet meer zou voldoen aan de eisen gesteld voor het bestelautotarief.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00332

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer d.d. 2 december 2010

in het geding tussen [belanghebbende] te [Z] , hierna belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Centrale Administratie Apeldoorn, hierna de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van rechtbank 's-Gravenhage van 28 april 2010, AWB 09/6960 MRB betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de daarbij genomen boetebeschikking.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 18 november 2010, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde mevrouw mr. [A] alsmede mevrouw [B], namens de Inspecteur. De Inspecteur heeft ter zitting 11 foto's van het hierna te noemen motorrijtuig overgelegd zonder bezwaar van de kant van de wederpartij. De griffier heeft de foto's gekenmerkt als producties van de Inspecteur 1 tot en met 11.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 20 april 2008 tot en met 19 april 2009 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting ten bedrage van € 1.216 opgelegd. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete van 100 percent van de nageheven belasting opgelegd.

1.2. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 41 geheven.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

2. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

3.1. Blijkens de kentekenregistratie is belanghebbende in het voornoemde tijdvak houder van het motorrijtuig van het merk Landrover type Freelander met het kenteken [xx-xx-xx] (hierna: de auto). Blijkens de kentekenregistratie van 4 april 2003 is sprake van een bestelauto.

3.2. Belanghebbende heeft voor dit tijdvak de voor de auto verschuldigde motorrijtuigenbelasting voldaan naar het bestelautotarief als bedoeld in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet).

3.3. Bij een op 18 april 2009 gehouden controle is geconstateerd dat de openbare weg werd gebruikt met de auto en dat de auto was voorzien van een originele achterbank, waardoor de auto volgens de controle-ambtenaar niet aan de voor een bestelauto in de Wet gestelde vereisten voldeed.

3.4. Naar aanleiding van deze controle is aan belanghebbende de onderwerpelijke naheffingsaanslag en boete opgelegd waarbij het verschil tussen de reeds betaalde belasting naar het bestelautotarief en het tarief voor personenauto's in de heffing is betrokken.

4. Partijen houdt verdeeld of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt.

5.1. Het Hof heeft de inrichting van de auto bekeken aan de hand van de ter zitting overgelegde foto's. Daaruit blijkt het volgende. In de laadruimte is de achterbank bevestigd aan de originele bevestigingspunten in de zijwanden. Direct achter de voorstoelen bevindt zich een met dezelfde stof als de voorstoelen en de achterbank beklede vaste wand over de breedte van het voertuig met een hoogte van 30 centimeter of meer. De Inspecteur heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat, nu de achterbank in de laadruimte is gemonteerd, de auto niet meer voldoet aan de uitzondering op het begrip personenauto zoals is neergelegd in artikel 3 van de Wet omdat de laadruimte niet meer binnen de in dat artikel gestelde maten valt. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld dit laatste te weerspreken maar heeft dat niet gedaan. Uitgaande van de juistheid van de stelling van de Inspecteur is onder die omstandigheden volgens de Wet sprake van een personenauto.

5.2. Met betrekking tot de opgelegde verzuimboete overweegt het Hof het volgende. Naar het oordeel van het Hof verzetten de eisen van een goede procesorde zich niet tegen wijziging van de wettelijke grondslag van de boete ter zitting. De Inspecteur heeft ter zitting subsidiair het standpunt ingenomen dat de auto niet voldoet aan de uitzondering van artikel 3 van de Wet. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Ook onder dat artikel gaat het erom dat een achterbank is geplaatst in de laadruimte en dat belanghebbende zich voordat hij deze plaatste diende te vergewissen van de gevolgen voor het tarief van de motorrijtuigenbelasting. Door dit niet te doen heeft hij bewust de kans gelopen dat de auto niet meer zou voldoen aan de eisen gesteld voor het bestelautotarief. Nu het aan belanghebbende gemaakte verwijt, waarvoor hem de boete werd opgelegd, niet is veranderd, ziet het Hof geen aanleiding tot het laten vervallen of verminderen van de boete.

6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 2 december 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.