Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-12-2010, BO8848, BK-07-00626

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-12-2010, BO8848, BK-07-00626

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 december 2010
Datum publicatie
24 december 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BO8848
Zaaknummer
BK-07-00626

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. In geschil is of de aanslag en de verliesbeschikking tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-07/00626

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 21 december 2010

op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] B.V. gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank te `s-Gravenhage van 23 oktober 2007, nr. AWB 06/1755 VPB, betreffende na te noemen aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden, heeft aan belanghebbende met dagtekening 5 juni 2004 voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van

€ 155.991. Bij gelijktijdig genomen beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete van € 567 opgelegd en het verlies voor dat jaar alsmede het bedrag verrekening verliezen voorgaande jaren vastgesteld op nihil.

1.2. Bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag en de beschikkingen ongegrond verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 428. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. Bij brieven van 12 november 2008 en van 25 september 2009 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn door tussenkomst van de griffier ter kennisneming in afschrift aan de Inspecteur gezonden.

2.3. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 6 oktober 2009, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Gelijktijdig zijn de zaken met kenmerk 07/00624 en 07/00625 behandeld. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt. Dit is op 27 oktober 2009 in afschrift aan partijen gezonden.

2.4. Het onderzoek ter zitting is geschorst en partijen zijn in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen en over en weer op elkaars schrifturen te reageren. Een nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 11 mei 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Gelijktijdig zijn de zaken met kenmerk 07/00624 en 07/00625 behandeld. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is opgericht bij akte van 6 november 1993. Zij exploiteert sedert 2000 een kinderopvangbedrijf. Alle aandelen in belanghebbende zijn in het bezit van mevrouw drs. [A]-[B]. Haar echtgenoot, de heer [A] (hierna: [A]) drijft een onderneming onder de naam [C].

3.2. Aan belanghebbende is een aangiftebiljet vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 uitgereikt. Dit biljet is, ondanks aanmaning, niet ingediend binnen de daartoe gestelde termijn.

3.3. Belanghebbende is tegen de aanslag en beide beschikkingen tijdig in bezwaar gekomen. In de bezwaarfase heeft zij op 12 oktober 2004 alsnog het aangiftebiljet ingediend. De Inspecteur heeft een aantal malen verzocht om toezending van de jaarstukken. Bij brief van 1 juni 2005 heeft de gemachtigde van belanghebbende de jaarstukken, voorzien van een toelichting, aan de Inspecteur gezonden. In die brief heeft de gemachtigde tevens opgemerkt dat aan de opsteller van de jaarstukken, de voormalige accountant van belanghebbende, is verzocht om nadere specificaties van een aantal in de jaarstukken voorkomende posten. Deze specificaties zijn nimmer verstrekt.

3.4. De aangifte vermeldt een belastbare winst van € 155.991 en een belastbaar bedrag van nihil. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de belastbare winst conform de aangifte vastgesteld op € 155.991 en de beschikking verrekening verliezen voorgaande jaren gesteld op nihil.

3.5. Belanghebbende heeft bij brief van 25 september 2009 nadere stukken overgelegd. De stukken bevatten - voor zover hier van belang - afschriften van overeenkomsten van geldlening aangegaan door de aandeelhoudster van belanghebbende en/of door haar echtgenoot, alsmede een specificatie van investeringen, inkoop- en huisvestingskosten. Voorts bevatten de nader overgelegde stukken afschriften van bonnen betreffende uitgaven gedaan door de aandeelhoudster en haar echtgenoot, welke uitgaven zijn verrekend in de rekening-courantverhouding met belanghebbende.

3.6. De Inspecteur heeft bij brief van 3 november 2009 met daaraan gehecht een rapport van bevindingen, gereageerd op de nadere stukken van belanghebbende. Hij heeft daarin onder meer geconstateerd dat de totaaltellingen van de investeringen, inkoop- en huisvestingskosten afwijken van de desbetreffende bedragen in de onderscheiden jaarrekeningen die belanghebbende aan de basis heeft gelegd van de door haar berekende belastbare resultaten. Voorts heeft de Inspecteur daarin gewezen op een aantal ongerijmdheden met betrekking tot de door belanghebbende aangevoerde geldleningen en betwist dat daaruit in een aantal gevallen gelden beschikbaar zijn gekomen die zouden zijn aangewend ten behoeve van de onderneming van belanghebbende. De Inspecteur heeft op basis van de nadere stukken geconcludeerd dat het belastbare resultaat van belanghebbende voor het jaar 2000 gesteld dient te worden op minimaal negatief € 107.620 (ƒ 237.165), voor het jaar 2001 op minimaal negatief € 85.102 (ƒ 187.540) en voor het jaar 2002 op minimaal € 318.635 (voor verrekening verliezen voorgaande jaren).

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag en de verliesbeschikking tot de juiste bedragen zijn vastgesteld, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist. De boetebeschikking is niet in geschil.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van nihil, vaststelling van de verliesbeschikking voorgaande jaren en veroordeling van de Inspecteur in de werkelijke kosten die belanghebbende voor het voeren van de procedure heeft moeten maken.

5.2. De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van € 125.913.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbare winst van € 155.991. Belanghebbende bepleit in haar brief van 30 april 2010 uiteindelijk een belastbare winst van € 119.000. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende voor het vaststellen van de belastbare winst op een lager bedrag dan in de aangifte is vermeld, geen althans onvoldoende feiten heeft gesteld en gelet op de betwisting door de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt.

6.2. De Inspecteur heeft zich in haar brief van 3 november 2009, met daaraan gehecht een rapport van bevindingen, op het standpunt gesteld dat de belastbare winst - uitgaande van de aangegeven belastbare winst - dient te worden vastgesteld op € 318.635. Ter zitting van 11 mei 2010 heeft de Inspecteur haar standpunt herhaald.

De door de Inspecteur bepleite correcties op de aangegeven belastbare winst betreffen de navolgende punten:

a. minder afschrijvingskosten investeringen 2000 en 2001 € 21.701

b. minder afschrijving goodwill € 9.071

c. minder financieringslasten - rekening courant € 38.119

- rente [D] € 4.940

- rente [E-bank] € 21.000

d. correctie voorgaande jaren € 67.813

Totaal € 162.644

6.3. De correctie met betrekking tot de afschrijvingskosten is ingegeven door het feit dat de Inspecteur de door belanghebbende opgevoerde investeringen voor het jaar 2000 en 2001 voor 30,96 percent onderscheidenlijk 10 percent niet heeft geaccepteerd omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt voor die bedragen - via de rekening-courantverhouding met de aandeelhoudster - bedrijfsmiddelen te hebben verworven. Zoals het Hof heeft geoordeeld in de procedure met kenmerk 07/00625 is belanghebbende niet geslaagd in het leveren van het van haar te verlangen bewijs dat zij voor de desbetreffende bedragen heeft geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen. De onderhavige correctie is naar het oordeel van het Hof dan ook terecht.

6.4. Met betrekking tot de door belanghebbende in haar balans opgenomen post goodwill heeft het Hof in de procedure met kenmerk 07/00625 geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een uitgave heeft gedaan voor de hier bedoelde goodwill. De onderhavige correctie ligt in het verlengde van dit oordeel en is dan ook terecht aangebracht.

6.5. In de procedure met kenmerk 07/00625 heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat door haar aandeelhoudster alle in rekening-courant geboekte bedragen zijn uitgegeven ten behoeve van haar onderneming. Voor zover over het niet aannemelijk geachte deel rente is berekend, komt deze niet voor aftrek in aanmerking. Ook op dit punt acht het Hof de correctie terecht.

6.6. Met betrekking tot de rente [D] heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een dubbeltelling, omdat de onderliggende schuld geboekt is in rekening-courant met de aandeelhoudster. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die dit standpunt van de Inspecteur ontzenuwen. De correctie is derhalve terecht.

6.7. Met betrekking tot de rente [E-bank] heeft de Inspecteur gesteld dat voor een renteboeking in het onderhavige jaar geen plaats is omdat de onderliggende lening eerst is aangegaan in 2003. Deze stelling wordt ondersteund door tot het geding behorende stukken. Belanghebbende heeft een en ander niet althans onvoldoende betwist, zodat geconcludeerd moet worden dat de correctie terecht is.

6.8. De hiervoor onder 6.2. onder d vermelde correctie over voorgaande jaren betreft in hoofdzaak salariskosten van de heer en mevrouw [A] die blijkens de jaarstukken voor het jaar 2003 met terugwerkende kracht naar beneden zijn bijgesteld, alsmede een door de Inspecteur niet geaccepteerde, met terugwerkende kracht opgevoerde vergoeding voor werkzaamheden van de heer [F]. Voor wat betreft het eerstgenoemde is het Hof van oordeel dat de correctie een vanzelfsprekend gevolg is van de stellingname van belanghebbende betreffende de terugvordering van loonbelasting. Het laatstgenoemde, de vergoeding voor werkzaamheden van [F], is naar het oordeel van het Hof eveneens terecht gecorrigeerd omdat belanghebbende op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden het hier betreft en daarover - ondanks een daartoe strekkend verzoek - geen enkele informatie heeft verschaft aan de Inspecteur.

6.9. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen komt het Hof tot de conclusie dat de Inspecteur moet worden gevolgd in de vaststelling van het belastbare resultaat van belanghebbende voor het onderhavige jaar op € 318.635. Indien hiermee wordt verrekend het verlies van het jaar 2001 ad € 85.102 zoals vastgesteld bij 's Hofs uitspraak van heden met kenmerk 07/00625, dan komt daarmee het belastbaar bedrag uit op € 233.533, hetgeen hoger is dan het belastbare bedrag waarnaar de in geschil zijnde aanslag is opgelegd. Het hoger beroep is derhalve in zoverre ongegrond.

6.10. Het Hof tekent hierbij aan dat, naar hij begrijpt, de Inspecteur voor het jaar 2000 ambtshalve een verliesbeschikking zal nemen waarbij het verlies van dat jaar wordt vastgesteld op € 107.620. Het staat het Hof niet vrij hiermee bij de onderhavige uitspraak, anders dan bij de beslissing omtrent de proceskosten en het griffierecht, reeds rekening te houden.

6.11. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht - gelet op de te verwachten ambtshalve vermindering van de aanslag met de ambtshalve door de Inspecteur te nemen verliesbeschikking voor het jaar 2000 - termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaak met het nummer 07/00625 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 2.656,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (3,5 punten voor het Hof en 2 punten voor de rechtbank à € 322 x 1,5 (gewicht van de zaak)) , waarvan te dezen een 1/2e deel, derhalve afgerond € 1.328,25 in aanmerking wordt genomen. Voor vergoeding van de door belanghebbende in bezwaar gemaakte kosten ziet het Hof geen reden omdat belanghebbende hierom in de bezwaarfase niet heeft verzocht.

7.2. Voor een afwijking van artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in de door belanghebbende bepleite zin acht het Hof geen termen aanwezig om reden dat belanghebbende er voor een groot deel zelf oorzaak van is dat zij deze kosten heeft belopen en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat sprake is van omstandigheden als bedoeld in het derde lid van die bepaling.

7.3. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 281, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 428 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.328,25,

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 709 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema -van der Koogh. De beslissing is op 21 december 2010 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.