Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-12-2010, BP4316, BK-10/00110
Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-12-2010, BP4316, BK-10/00110
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 29 december 2010
- Datum publicatie
- 11 februari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2010:BP4316
- Zaaknummer
- BK-10/00110
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Belanghebbende is niet geslaagd aannemelijk te maken dat de handel in (brom)fietsonderdelen een bron van inkomsten in fiscale zin vormt.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00110
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 29 december 2010
in het geding tussen:
[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Noord, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank
’s-Gravenhage van 19 januari 2010, AWB 09/4725 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.267.
1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank
’s-Gravenhage ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Dit nadere stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats gehad ter zitting van het Hof van
17 november 2010, gehouden te ’s-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2006 en 2007, kenmerk BK-10/00111 en BK-10/00112. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaken.
2.4. Ter zitting is medegedeeld dat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld binnen een week na de mondelinge behandeling van de zaak een of meer betaalbewijzen aan het Hof te overleggen van de betaalde lijfrentepremie voor het jaar 2006. Na de zitting heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de Inspecteur , die hierop heeft gereageerd bij brief van 25 november 2010 en bij brief van 3 december 2010.
Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
Vaststaande feiten
Het Hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende door de rechtbank vastgestelde feiten waarbij belanghebbende als “eiser“ is omschreven en de Inspecteur als “verweerder” is omschreven:
“3.1. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2005 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 9.992. In deze aangifte heeft eiser een verlies van € 5.868 aangegeven in verband met zijn handel in nieuwe en tweedehands (brom)fietsonderdelen op de [P].
3.2. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2005 in afwijking van de door eiser ingediende aangifte, als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 9.992
bij: minder terugbetaling WAO uitkering € 57
bij: geen negatief resultaat uit overige werkzaamheden € 5.868
bij: minder aftrek premies lijfrenteverzekering € 617
bij: minder buitengewone uitgaven i.v.m. ziekte € 733 +
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 17.267 ”
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – het volgende overwogen. Daarbij dient voor “eiser” te worden gelezen: belanghebbende, en voor “verweerder” de Inspecteur:
“3.5. Er is sprake van een bron van inkomen indien wordt deelgenomen aan het economische verkeer en voordeel wordt beoogd en dat voordeel ook redelijkerwijs is te verwachten. Voor de beantwoording van de vraag of een voordeel redelijkerwijs is te verwachten, dient te worden onderzocht of de desbetreffende activiteiten voorzienbaar blijvend verliesgevend zijn, dan wel dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij de desbetreffende persoon (in de toekomst) positieve zuivere opbrengsten zullen opleveren (vgl. HR 3 maart 1954, BNB 1954/125 en HR 1 februari 2002, BNB 2002/128).
3.6. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat er sprake was van een bron van inkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft gesteld dat hij in 2004 de handel in (brom)fietsonderdelen professioneel is gaan aanpakken en dat hij in dat kader een unit op de [P] heeft gehuurd. De verliezen in 2005 en 2006 zijn volgens eiser te verklaren doordat hij in het begin flink heeft geïnvesteerd. Echter, niet is gebleken dat het in de daaropvolgende jaren beter is gegaan. Integendeel, in 2008 heeft eiser vanwege de slechte resultaten zijn unit op de [P] niet gecontinueerd. Weliswaar heeft eiser ter zitting gesteld dat hij daarna de handel in (brom)fietsonderdelen elders heeft voortgezet en dat hij na 2008 daarmee ook winst heeft behaald, maar dit laatste is niet aannemelijk geworden. Eiser heeft hiervoor immers geen bewijs aangedragen. Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat eiser redelijkerwijs (objectief bezien) kon verwachten per saldo met de handel in (brom)fietsonderdelen voordeel te behalen. Hieruit volgt dat de handel in (brom)fietsonderdelen geen bron van inkomen vormen.
3.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Partijen houdt verdeeld of de handel in (brom)fietsonderdelen als bron van inkomen kwalificeert. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend en de Inspecteur in tegenovergestelde zin.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.399 ( 17.267 -/- 5.868).
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven. Ter aanvulling daarop overweegt het Hof nog het navolgende.
6.2. Belanghebbende heeft een verlies uit onderneming vermeld in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot dit jaar. Nu de Inspecteur betwist dat sprake is van een bron van inkomen rust op belanghebbende de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die het oordeel wettigen dat de handel in (brom)fietsonderdelen een bron van inkomen in fiscale zin vormt. In die bewijslast acht het Hof belanghebbende niet geslaagd. Belanghebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij in latere jaren wel tot een positief resultaat is gekomen, maar heeft daarvan geen nader bewijs bijgebracht. In de aangiften voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot de latere jaren heeft hij ter zake van de handel in (brom)fietsonderdelen geen inkomsten – positief of negatief – opgenomen. Ook in de vorm van andere schriftelijke bewijsstukken of andere informatie is belanghebbende tekort geschoten zijn stelling feitelijk te onderbouwen. Het overleggen van betaalbewijzen voor het staan op één of meer openbare markten is daartoe niet voldoende.
6.3. Voorts heeft het Hof op basis van hetgeen belanghebbende aan stukken in het geding heeft gebracht en hetgeen hij ter zitting heeft verklaard geen aanleiding kunnen vinden om het belastbare inkomen uit werk en woning lager vast te stellen en/of de daarop in mindering gebrachte aftrekposten op een hoger bedrag te stellen dan dat de Inspecteur en nadien de rechtbank heeft gedaan.
6.4. Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 29 december 2010 in het openbaar uitgesproken.
Bij ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak getekend door mr. Th. Groeneveld.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.