Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-12-2010, BP4318, BK-10/00112

Gerechtshof 's-Gravenhage, 29-12-2010, BP4318, BK-10/00112

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 december 2010
Datum publicatie
11 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BP4318
Zaaknummer
BK-10/00112

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is in zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00112

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 29 december 2010

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Noord, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank

’s-Gravenhage van 19 januari 2010, AWB 09/4727 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur, voor het jaar 2007 met dagtekening 24 mei 2008 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.976.

1.2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraken van de rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats gehad ter zitting van het Hof van

17 november 2010, gehouden te ’s-Gravenhage. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2005 en 2006, kenmerk BK-10/00110 en BK-10/00111. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaken.

2.4. Ter zitting is medegedeeld dat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld binnen een week na de mondelinge behandeling van de zaak een of meer betaalbewijzen aan het Hof te overleggen van de betaalde lijfrentepremie voor het jaar 2006. Na de zitting heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de Inspecteur, die hierop heeft gereageerd bij brief van 25 november 2010 en bij brief van 3 december 2010.

Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

Vaststaande feiten

Het Hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende door de rechtbank vastgestelde feiten waarbij belanghebbende als “eiser” is omschreven en de Inspecteur als “verweerder” is omschreven:

“3.1. Met dagtekening 24 mei 2008 is aan eiser de onderhavige aanslag opgelegd.

3.2. Eiser heeft hiertegen bij brief van 26 september 2008, bij verweerder ingekomen op

8 oktober 2008, bezwaar ingesteld. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.”

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – het volgende overwogen. Daarbij dient voor “eiser” te worden gelezen: belanghebbende, en voor “verweerder” de Inspecteur:

“ 3.4. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht.

3.5. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

3.6. Nu gesteld noch gebleken is dat de aanslag later dan 24 mei 2008 bekend is gemaakt, eindigde de bezwaartermijn op maandag 7 juli 2008. Het bezwaarschrift is, blijkens de dagtekening 26 september 2009, ook niet voor het einde van de termijn ter post bezorgd. Het vorenstaande brengt mee dat het bezwaarschrift, gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb, niet tijdig is ingediend.

3.7. Naar de rechtbank uit het bezwaarschrift begrijpt, heeft eiser gewacht met het indienen van een bezwaarschrift totdat de uitkomsten van een bij hem ingesteld boekenonderzoek bekend waren. Hiermee is evenwel geen verschoningsgrond voor de termijnoverschrijding gegeven. Eiser had immers in ieder geval tijdig bezwaar kunnen maken, zonodig op nader aan te voeren gronden. Dat, naar eiser stelt, hij met verweerder had afgesproken dat eerst het belastingjaar 2005 zou worden afgehandeld en daarna de belastingjaren 2006 en 2007, levert evenmin een rechtvaardiging op voor de termijnoverschrijding op. Ook al zou verweerder een dergelijke afspraak met eiser hebben gemaakt, dan brengt dat immers nog niet mee dat het niet in acht nemen van die afspraak de wettelijke bezwaartermijn opzij zet. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg zou staan, is dan ook geen sprake. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

3.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van uit werk en woning van € 3.585 (8.976 -/- 5.391).

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft gegeven. Ter aanvulling merkt het Hof nog het volgende op.

6.2. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de niet-ontvankelijk-verklaring wegens overschrijding van de wettelijke termijn om een bezwaarschrift in te dienen achterwege dient te blijven, omdat belanghebbende niet in verzuim is geweest.

6.3. Nu belanghebbende in zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt het Hof niet toe aan het beoordelen van hetgeen belanghebbende aan feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd welke ertoe zouden moeten leiden dat de aanslag naar een lager bedrag moet worden vastgesteld.

6.4. Gelet op het vorenoverwogene moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 29 december 2010 in het openbaar uitgesproken.

Bij ontstentenis van de voorzitter is de uitspraak getekend door mr. Th. Groeneveld.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.