Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-03-2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BW1903 BQ0736, BK-10-00179

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-03-2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BW1903 BQ0736, BK-10-00179

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 maart 2011
Datum publicatie
8 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ0736
Zaaknummer
BK-10-00179

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft van 15 november tot en met 31 december 2005 een videotheek gedreven. Belanghebbende heeft geen aangiftebiljet voor het jaar 2005 ingediend en daarmee niet de vereiste aangifte gedaan. De bewijslast is op grond van art. 27e Awr omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de belastbare winst uit onderneming nihil is. De door de rechtbank in goede justitie vastgestelde belastbare winst uit onderneming acht het Hof juist aangezien de onderneming slechts gedurende 1,5 maand is gedreven en overigens geen gegevens ter beschikking zijn gekomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00179

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 30 maart 2011

in het geding tussen:

[belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Rivierenland, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank

's- Gravenhage van 3 februari 2010, AWB 08/9013 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is door de Inspecteur voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Bij gelijktijdig genomen beschikking is het verlies uit werk en woning voor dat jaar vastgesteld op nihil.

1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep betreffende de aanslag gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.000 en de teruggave van het griffierecht van € 39 aan belanghebbende gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 februari 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 11 januari 2011 aan diens gemachtigde, mevrouw [A], op het adres [a-straat 1] te [Z] onder vermelding van plaats, datum en tijdstip en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:27 van de Algemene wet bestuursrecht, opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde op de zitting te verschijnen.

Namens belanghebbende is, zonder bericht, niemand tijdig ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Bij aangetekende brief, verzonden op 23 februari 2011, heeft de griffier een afschrift van het proces-verbaal aan de gemachtigde van belanghebbende verzonden en haar in de gelegenheid gesteld daarop desgewenst te reageren vóór 9 maart 2011. Het Hof heeft geen reactie ontvangen.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 3.1 tot en met 3.2 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

" 3.1. Eiser heeft van 15 november 2005 tot en met 31 december 2005 een videotheek in [P] geëxploiteerd. Op 28 april 2006 heeft verweerder hem een aangiftebiljet IB/PVV voor het jaar 2005 uitgereikt.

3.2. Verweerder heeft op 10 oktober 2008 vanwege het uitblijven van de aangifte aan eiser de aanslag voor het jaar 2005 opgelegd naar een ambtshalve vastgestelde winst uit onderneming van € 15.000. Bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2008 heeft verweerder deze aanslag gehandhaafd."

3.2. Voorts is in hoger beroep op grond van de stukken van het geding als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.3. De aan belanghebbende voor de jaren 2005 en 2006 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zijn door de ontvanger oninbaar geleden.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht aan belanghebbende de onderhavige aanslag heeft opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbendes hoger beroep strekt tot - naar het Hof begrijpt - vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:

"3.4 Nu eiser geen aangiftebiljet heeft ingediend, en daarmee niet de vereiste aangifte heeft gedaan, geldt in beroep op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank dient het beroep ongegrond te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

3.5 Om aan deze verzwaarde bewijslast te voldoen, dient eiser overtuigend aan te tonen dat er werkelijk een winst van nihil is behaald. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij een schattingsformulier heeft ingediend waarin hij de belastbare winst uit onderneming op nihil heeft geschat. Aangezien dit een schatting betreft en daaruit niet blijkt wat de werkelijke opbrengsten en kosten van de videotheek in 2005 waren, heeft eiser niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.

3.6 Nu eiser niet in zijn bewijs is geslaagd, dient de rechtbank te beoordelen of verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan. Daartoe dient verweerder aannemelijk te maken dat € 15.000 een redelijke schatting is van de belastbare winst uit onderneming die eiser in 2005 heeft genoten. Verweerder heeft deze schatting gebaseerd op de Opgaaf gegevens startende onderneming die hij op 9 december 2005 van eiser heeft ontvangen. Volgens deze Opgaaf bedragen de opbrengsten van de videotheek € 40.000 per jaar en de kosten € 25.000 per jaar. Dit resulteert in een belastbare winst van € 15.000, aldus verweerder. Echter, de rechtbank kan verweerder hierin niet volgen nu hij kennelijk geen rekening heeft gehouden met het feit dat eiser de videotheek niet het gehele jaar heeft gedreven, maar slechts van 15 november tot en met 31 december 2005. Ook ziet de rechtbank geen reden om te veronderstellen dat eiser in 2005 naast de videotheek nog een andere onderneming heeft gedreven.

3.7 Nu geen van partijen er naar het oordeel van de rechtbank in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de belastbare winst uit onderneming in goede justitie op € 3.000. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiser in 2005 anderhalve maand lang een videotheek heeft gedreven en dat geen stukken zijn overgelegd waaruit volgt wat de opbrengsten en kosten van deze videotheek in 2005 waren."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende geen aangiftebiljet voor het jaar 2005 heeft ingediend en geoordeeld dat niet de vereiste aangifte is gedaan. Vervolgens is te

te beoordelen (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39 872, LJN AV0401), of sprake is van een willekeurige schatting van het inkomen door de Inspecteur, en zo nee of is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

7.2. De Inspecteur heeft de schatting van het inkomen op € 15.000 gebaseerd op de Opgaaf gegevens startende onderneming van 9 december 2005 van belanghebbende. Volgens deze Opgaaf bedragen de opbrengsten van de videotheek € 40.000 per jaar en de kosten € 25.000 per jaar. Het Hof neemt het oordeel van de rechtbank over dat de Inspecteur geen rekening heeft gehouden met het feit dat belanghebbende de videotheek niet het gehele jaar heeft gedreven, maar slechts van 15 november tot en met 31 december 2005 en dat er geen reden is te veronderstellen dat belanghebbende nog een andere onderneming heeft gedreven.

7.3. Anderzijds heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat sprake is van een inkomen nihil aangezien over het onderhavige jaar geen gegevens zijn verstrekt omtrent werkelijke opbrengsten en kosten.

7.4. De door de rechtbank in goede justitie vastgestelde belastbare winst uit onderneming acht het Hof juist aangezien de onderneming slechts gedurende 1,5 maand is gedreven en overigens geen gegevens ter beschikking zijn gekomen.

7.5. Belanghebbendes gemachtigde, zijn moeder, bepleit de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank op grond van haar veronderstelling dat zelfs een winst van € 3.000 te hoog is geschat. Tevens stelt zij zich op het standpunt dat de winst eerst zal dienen te worden vastgesteld op het moment dat belanghebbende terugkeert uit Peru en schoon schip wenst te maken met de belastingdienst. Het Hof is van oordeel dat de veronderstelling van belanghebbendes gemachtigde onvoldoende is om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank in haar uitspraak is gekomen. Hetgeen belanghebbende betoogt met betrekking tot het moment waarop de winst voor het jaar 2005 dient te worden vastgesteld vindt geen steun in het recht.

7.6. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, Th. Groeneveld en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 30 maart 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.