Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-04-2011, BQ1431, BK-10/00170

Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-04-2011, BQ1431, BK-10/00170

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
1 april 2011
Datum publicatie
15 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1431
Formele relaties
Zaaknummer
BK-10/00170

Inhoudsindicatie

Inlenersaansprakelijkheid. Artikel 2:23c BW. Ook een ontbonden en vereffende BV kan aansprakelijk worden gesteld. Hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

nummer BK-10/00170

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 1 april 2011

in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [belanghebbende] B.V., statutair gevestigd geweest te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden (kantoor [P]), hierna: de Ontvanger,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 februari 2010, nummer AWB 08/5264 IW, betreffende na te vermelden beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking van 24 januari 2007 heeft de Ontvanger belanghebbende op grond van de artikelen 34 en 35 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW 1990) aansprakelijk gesteld voor (een deel van) de door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. (voorheen: [B] B.V.) over de jaren 2000 en 2001 verschuldigde, maar niet betaalde omzetbelasting en loonbelasting/premie volksverzekeringen. De aansprakelijkstelling bedraagt € 101.258.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Ontvanger de aansprakelijkstelling verminderd tot € 83.867.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 288 is geheven.

1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 448 is geheven.

2.2. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 februari 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. [A] B.V. (hierna: de BV) is op 25 september 1999 opgericht en bij besluit van de Kamer van Koophandel Haaglanden te Den Haag ex artikel 2:19a BW bij gebrek aan baten ambtshalve ontbonden per 30 januari 2003.

3.2. In de jaren 2000 en 2001 heeft belanghebbende gebruik gemaakt van personeel van de BV.

3.3.1. Met dagtekening 12 september 2003 zijn een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, beide over het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001, aan de BV opgelegd.

3.3.2. Met dagtekening 29 december 2005 zijn een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, beide over het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000, aan De Vereffenaar van de ontbonden rechtspersoon (de BV) opgelegd.

3.3.3. Met dagtekening 2 juni 2006 zijn een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, beide over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001, aan De Vereffenaar van de ontbonden rechtspersoon (de BV), KvK Haaglanden, [a-straat 1], [0000XX] Den Haag, opgelegd.

3.4. De naheffingsaanslagen met dagtekening 12 september 2003 en 29 december 2005 zijn betekend aan het Parket van de officier van justitie in het arrondissement Den Haag op respectievelijk 19 september 2003 en 29 december 2005. De naheffingsaanslag met dagtekening 2 juni 2006 is op 1 juni 2006 betekend aan de Kamer van Koophandel Haaglanden te Den Haag.

3.5. Belanghebbende is bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders ontbonden per 13 maart 2004. Op 7 april 2005 is in het Handelsregister geregistreerd dat belanghebbende is opgehouden te bestaan.

3.6. Bij de onderwerpelijke beschikking is belanghebbende aansprakelijk gesteld voor (een deel van) de niet-betaalde belastingschulden van de BV.

Oordeel van de rechtbank

4. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank overwogen:

”(…)

4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige beschikking aansprakelijkstelling is vastgesteld nadat [belanghebbende] was vereffend.

4.2. [Belanghebbende] heeft het standpunt ingenomen dat zij als ontbonden en vereffende vennootschap niet aansprakelijk gesteld kon worden. Anders dan zij heeft betoogd, kan echter niet worden volgehouden dat de beschikking aansprakelijkstelling niet bekend kon worden gemaakt omdat er - kort gezegd - geen schuldenaar meer was tot wie deze beschikking zich richt. Weliswaar is in artikel 2:19, zesde lid, BW bepaald dat een rechtspersoon in geval van vereffening ophoudt te bestaan op het tijdstip dat de vereffening eindigt, maar indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser opkomt, kan de vereffening ingevolge artikel 2:23c, eerste lid, BW op verzoek van die schuldeiser door de rechtbank worden heropend. In dat geval herleeft de rechtspersoon ter afwikkeling van die heropende vereffening. Voorts zal bij een verzoek tot heropening van de vereffening - indien het gaat om een beschikking aansprakelijkstelling - de ontvanger zijn verzoek moeten staven en een beschikking aansprakelijkstelling dienen over te leggen waaruit blijkt dat de ontbonden en vereffende rechtspersoon nog aansprakelijk gehouden wordt.

4.[3] Het beroep van [belanghebbende] op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 15 mei 2008, LJN BD2381, faalt. De Hoge Raad heeft deze uitspraak vernietigd bij arrest van 18 december 2009, nr. 08/02641, LJN BJ4910. De rechtsoverwegingen in dat arrest geven geen aanleiding anders te oordelen dan hiervoor in 4.2 is verwoord.

4.[4] Het voorgaande leidt tot ongegrondverklaring van het beroep.

(…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of belanghebbende bij beschikking aansprakelijk kan worden gesteld, terwijl zij is opgehouden te bestaan.

5.2. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschikking inzake aansprakelijkstelling geen werking heeft, zolang die niet rechtsgeldig bekend is gemaakt. Nu de beschikking aan een niet bestaande rechtspersoon is gezonden, is deze ongeldig.

5.3. De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat de beschikking inzake aansprakelijkstelling slechts de functie vervult van de formalisering van de aansprakelijkheidsschuld. Zodra de relevante feiten zich ten aanzien van belanghebbende voordoen, ontstaat die schuld. De aansprakelijkheid van belanghebbende is op hetzelfde moment ontstaan als de belastingschulden van de BV. Het aansprakelijk stellen van een reeds ontbonden en vereffende rechtspersoon is mogelijk.

5.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking inzake aansprakelijkstelling.

6.2. De Ontvanger heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De belastingschulden waarvoor belanghebbende aansprakelijk wordt gehouden, zijn ontstaan in de jaren 2001 en 2002, wanneer belanghebbende personeel inleent van de BV. Nu de verschuldigde belastingen niet zijn betaald, zijn de naheffingsaanslagen aan de BV opgelegd. Omdat de BV de aldus geformaliseerde belastingschulden niet betaalde, is besloten belanghebbende die op dat moment was ontbonden en vereffend, bij beschikking aansprakelijk te stellen voor (een deel van) de belastingschulden van de BV.

7.2. De enkele omstandigheid dat de beschikking waarbij belanghebbende aansprakelijk is gesteld, is genomen ten aanzien van een ontbonden en vereffende rechtspersoon, tast naar ’s Hofs oordeel niet de geldigheid aan. Het algemene voorschrift in artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), inhoudende dat een besluit niet in werking treedt voordat dit bekend is gemaakt, is ingevolge artikel 1, tweede lid, van de IW 1990 niet van toepassing op de IW 1990. Deze uitzondering neemt niet weg dat, zulks op grond van een redelijke wetstoepassing en in lijn met de Leidraad Invordering 1990, waarin is bepaald - voor zover hier van belang - dat de ontvanger zo veel mogelijk in overeenstemming met de Awb handelt, de gevolgen van een beslissing niet eerder zullen intreden dan op het moment dat deze bekend is gemaakt. Daaruit vloeit evenwel niet voort dat niet-naleving van dat voorschrift de geldigheid van de beschikking aantast. Het standpunt van belanghebbende dat erop neerkomt dat het voorschrift van bekendmaking van de beschikking een constitutief vereiste is voor de aansprakelijkheid, moet daarom worden verworpen.

7.3. Uit de beslissing belanghebbende aansprakelijk te houden voor (een deel van) de belastingschulden van de BV volgt dat invordering van die belastingschulden is geformaliseerd in de vorm van een beschikking. Nu de Ontvanger na het tijdstip waarop belanghebbende is ontbonden opkomt als schuldeiser, kan hij de rechtbank verzoeken de vereffening van belanghebbende te heropenen ex artikel 2:23c van het Burgerlijk Wetboek.

7.4. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep ongegrond en dient bijgevolg te worden beslist als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 1 april 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.