Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-04-2011, BQ5306, BK-10-00201

Gerechtshof 's-Gravenhage, 13-04-2011, BQ5306, BK-10-00201

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
13 april 2011
Datum publicatie
20 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ5306
Zaaknummer
BK-10-00201

Inhoudsindicatie

Art. 8:38 Awb. De uitnodiging om bij de behandeling van de zaak op de zitting van de rechtbank aanwezig te zijn heeft niet op de juiste wijze plaatsgevonden. Terugverwijzing naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van de zaak waarbij partijen door de griffier van de rechtbank opnieuw en met inachtneming van de in artikel 8:38 Awb opgenomen voorschriften dienen te worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00201

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 13 april 2011

in het geding tussen:

mevrouw [belanghebbende] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 februari 2010, AWB 09/3438 IB/PVV, betreffende na te noemen aanslag en boetebeschikking.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is, met dagtekening 15 november 2008, door de Inspecteur voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.196 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.521. Bij gelijktijdig genomen beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete van € 1.134 opgelegd.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 13 mei 2009 tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de belastingaanslag tot € 5.767 verminderd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. De griffier heeft in verband daarmee van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111.

2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 2 maart 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. De zaken met de nummers BK-10/00192, BK-10/00201 en BK-10/00202 zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in de ene zaak geldt als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.

3.2. In de uitspraak van de rechtbank is over de zitting het volgende opgenomen waarbij belanghebbende als “eiseres” en de Inspecteur als “verweerder” is omschreven:

“I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2010. Verweerder is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 6 januari 2010 aan bet adres [a-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De enveloppe waarin die brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de - kennelijk door medewerkers van TNT Post - geplaatste aantekeningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt de rechtbank af dat de besteller van TNT Post op 7 januari 2010 geen gehoor heeft gekregen op genoemd adres, dat hij toen daar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op het - kennelijk in die mededeling genoemde - postkantoor kon worden afgehaald, en dat TNT Post de enveloppe op 1 februari 2010 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier en dat de reden van onbestelbaarheid onbekend is. Blijkens de van de gemeente ontvangen schriftelijke inlichtingen, gedagtekend 8 februari 2010, staat eiseres sinds 25 mei 1970 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op genoemd adres. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de uitnodiging om bij de behandeling van de zaak op de zitting van de rechtbank aanwezig te zijn (hierna: de uitnodiging) op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

4.2. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur refereert ter zake aan het oordeel van het Hof.

4.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank ter behandeling van het beroep.

5.2. De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Artikel 8:38, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), schrijft voor zover hier van belang het volgende voor: “Indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden stuk terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres, dan verzendt hij het stuk zo spoedig mogelijk bij gewone brief.”.

6.2.1. Uit het onder 3.2. vermelde blijkt dat de griffier van de rechtbank na terugontvangst van de uitnodiging weliswaar het adres van belanghebbende aan de hand van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft geverifieerd en geconstateerd dat belanghebbende op dit adres staat ingeschreven, maar niet dat hij vervolgens de uitnodiging bij gewone brief aan belanghebbende heeft verzonden, terwijl dat wel is voorgeschreven. Uit de overige gedingstukken blijkt evenmin dat de griffier van de rechtbank de uitnodiging bij gewone brief heeft verzonden.

6.2.2. Daarvan uitgaande is het Hof van oordeel dat de klacht van belanghebbende dat de griffier van de rechtbank het in artikel 8:38 Awb bepaalde niet (volledig) heeft nageleefd doel treft.

6.2.3. Nu de uitnodiging belanghebbende niet heeft bereikt, heeft zij zich niet mondeling kunnen verweren tegen de standpunten van de Inspecteur noch haar eigen standpunten mondeling kunnen toelichten. Gelet op het uitgangspunt dat belanghebbende recht heeft op behandeling van haar zaak in twee feitelijke instanties en het gegeven dat de mondelinge behandeling van de zaak in een fiscale procedure van essentieel belang is, zal het Hof het expliciete verzoek van belanghebbende om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank honoreren.

6.2.4. Gelet op het vorenoverwogene dient naar het oordeel van het Hof de uitspraak van de rechtbank te worden vernietigd en dient de zaak te worden teruggewezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van de zaak waarbij partijen door de griffier van de rechtbank opnieuw en met inachtneming van de in artikel 8:38 van de Awb opgenomen voorschriften dienen te worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen.

6.3. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7.2. Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep en in hoger beroep gestorte griffierecht van € 41 en €111 te worden vergoed. Zoals onder 1.3. is vermeld heeft de rechtbank reeds gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing omtrent het griffierecht;

- wijst de zaak terug naar de rechtbank en

- gelast de Staat aan belanghebbende een bedrag van € 111 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 13 april 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.