Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-05-2011, BQ9170, BK-10/00635

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-05-2011, BQ9170, BK-10/00635

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 mei 2011
Datum publicatie
24 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9170
Zaaknummer
BK-10/00635

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Boete. Gebruik personenauto tijdens schorsing kenteken. Geen sprake van overmacht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00635

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer d.d. 17 mei 2011

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Centrale administratie, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 29 juli 2010, nummer AWB 10/1418 MRB betreffende de na te noemen aanslag.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 3 mei 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, alsmede [A] namens de Inspecteur.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1.1. Aan belanghebbende is ten aanzien van het motorrijtuig [XX-XX-XX] (hierna: het motorrijtuig), voor de tijdvakken gelegen in de periode 22 januari 2009 tot en met 8 september 2009 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd tot een bedrag van € 366 (hierna: de naheffingsaanslag). Tegelijkertijd is hem bij beschikking een verzuimboete van 100 percent van de nageheven belasting (derhalve eveneens groot € 366) opgelegd (hierna: de boetebeschikking).

1.2. Bij twee in een geschrift vervatte uitspraken van 5 februari 2010 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.

1.4. Bij de in de aanhef vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, het beroep tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boetebeschikking betreft vernietigd, de boetebeschikking vastgesteld op € 183 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

2. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank tijdig in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van €111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

3.1. Belanghebbende is vanaf 22 januari 2009 houder van het motorrijtuig, een personenauto van het merk BMW.

3.2. De geldigheid van het kentekenbewijs van het motorrijtuig is door de Dienst Wegverkeer geschorst gedurende de periode 22 januari 2009 tot en met 8 mei 2009 en gedurende de periode 3 augustus 2009 tot en met 10 november 2009.

3.3. Bij een verkeerscontrole is het motorrijtuig op 5 september 2009 rijdend aangetroffen op de openbare weg te [Z].

3.4. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd. Het bedrag van de naheffingsaanslag is berekend door op het voor de periode 22 januari tot en met 8 september 2009 verschuldigde bedrag in mindering te brengen de door belanghebbende voor de periode 9 mei tot en met 2 augustus 2009 betaalde motorrijtuigenbelasting.

4.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Deze vraag wordt door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat:

- hij door overmacht op 5 september 2009 één keer met het motorrijtuig heeft gereden terwijl het kenteken geschorst was,

- de naheffingsaanslag tevens is berekend over een periode dat het motorrijtuig voor reparatie op een stallingadres stond en dat de naheffingsaanslag in combinatie met de boete derhalve niet in verhouding staan tot het gepleegde feit.

5.1. In artikel 1 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet ) is – voor zover hier van belang - bepaald dat motorrijtuigenbelasting wordt geheven ter zake van het houden van een personenauto terwijl artikel 7 van de Wet bepaalt dat het motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het kenteken van het motorrijtuig in het kentekenregister is gesteld.

5.2. Artikel 35 van de Wet bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:

“1. Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing (...), kan de belasting worden nageheven.

2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is geconstateerd.

(…)

5. De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, voor het motorrijtuig is betaald (…)”.

5.3.1. Belanghebbende is de houder van het motorrijtuig is en derhalve belastingplichtig voor de motorrijtuigenbelasting. Niet in geschil is dat het motorrijtuig op de weg is gebruikt terwijl het kenteken geschorst was. Onder weggebruik wordt elk weggebruik – kort of lang – verstaan zodat de stelling van belanghebbende dat hij slechts één keer met de auto heeft gereden niet relevant is.

5.3.2. Belanghebbende heeft gesteld dat hij uit overmacht het motorrijtuig heeft gebruikt. Hij heeft daartoe ter zitting aangevoerd dat hij s’avonds laat op het bedrijfsterrein waar zijn loods staat, een auto zag rijden met buitenlands kenteken en daarin vier hem onbekende personen waarnam. Hij vond dat verdacht en vreesde voor inbraak in zijn loods. Daarom besloot hij toen de verdachte auto wegreed, om die te achtervolgen teneinde het kenteken te achterhalen. Aangezien hij op de fiets was, voelde hij zich genoodzaakt om gebruik te maken van het motorrijtuig dat ter plekke stond. De auto met buitenlands kenteken werd - tijdens de achtervolging door belanghebbende - gestopt door de politie voor controle.

5.3.3. De situatie zoals belanghebbende die heeft geschetst en het Hof aannemelijk acht, laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende niet genoodzaakt was van het motorrijtuig gebruik te maken. Hij had zonder bezwaar kunnen afzien van zijn “opsporingsactiviteiten”. Zijn handelen is weliswaar begrijpelijk, maar vloeide niet voort uit een overmachtsituatie.

5.3.4. Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag ook een periode beslaat waarin niet met het motorrijtuig kon worden gereden. Dienaangaande overweegt het Hof dat de berekening van de naheffing dwingend wordt voorgeschreven door de Wet en dat de Inspecteur op grond van de wettelijke regeling niet verplicht is rekening te houden met perioden waarin - om welke reden dan ook - niet met het motorrijtuig werd gereden (artikel 35, tweede lid van de Wet). Wel dient bij de berekening rekening te worden gehouden met de reeds betaalde belasting voor dit motorrijtuig over de periode van de naheffing (artikel 35 vijfde lid van de Wet). De berekening van de naheffingsaanslag, zoals is vermeld onder 3.4, is dan ook juist.

5.4.1. Ten aanzien van de boete overweegt het Hof als volgt. Ingevolge artikel 37 van de Wet in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan de Inspecteur – voor zover hier van belang - indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet binnen de in de wet gestelde termijn heeft betaald een verzuimboete opleggen. De Inspecteur kan in gevallen als het onderhavige, waarin sprake is van rijden met een geschorst kenteken, naast de nageheven belasting een boete van maximaal 100 percent van de belasting opleggen, met een minimum van € 50 en een maximum van € 4.537.

5.4.2. De boete blijft bij afwezigheid van alle schuld (avas) achterwege. Ook kunnen de omstandigheden waaronder het weggebruik heeft plaatsgevonden aanleiding vormen voor een matiging van de boete.

5.5. De rechtbank heeft in de uitspraak rekening gehouden met de omstandigheden waaronder met het motorrijtuig is gereden en de boete gematigd tot 50 percent van de nageheven belasting. Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat aan de kant van belanghebbende geen sprake is van afwezigheid van alle schuld. Zoals hiervoor is overwogen bestond er voor belanghebbende geen noodzaak van het motorrijtuig gebruik te maken. Dat zijn handelen begrijpelijk is, was voor de rechter in eerste aanleg reden de boete te matigen als voormeld. De omstandigheid dat een naheffingsaanslag voor hetzelfde feit is opgelegd is geen reden voor een verdere matiging van de boete. Alle omstandigheden in aanmerking nemend acht het Hof een boete van 50 percent van de nageheven belasting passend en geboden.

5.6. Hetgeen hiervoor is overwogen voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 17 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.