Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-07-2011, BR2612, BK-11/00123

Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-07-2011, BR2612, BK-11/00123

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 juli 2011
Datum publicatie
21 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2612
Zaaknummer
BK-11/00123

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning, waarin inferieur hout is verwerkt, niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbendes bezwaar tegen het besluit van de gemeenteraad tot verhoging van het OZB-tarief stuit af op artikel 8:2 juncto artikel 7:1 Awb. Hetzelfde geldt voor belanghebbendes bezwaar tegen het bepaalde in de riooolbelastingheffingsverordening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00123

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer van 20 juli 2011

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2011, nummer AWB 10/939 WOZ-T3, betreffende de op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) genomen beschikking, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], per de waardepeildatum 1 januari 2009 en geldend voor kalenderjaar 2010 is vastgesteld op € 413.000, de in hetzelfde geschrift vervatte voor het jaar 2010 opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelasting en rioolheffing.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 juli 2011 te Den Haag. Verschenen zijn mr. [A] en mr. [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende heeft bij faxbericht van 4 juli 2011 medegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. Belanghebbende is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). De woning, een in 1995 gebouwde twee-onder-één-kap-woning, heeft een inpandige garage en is gelegen in de [wijk]. De inhoud van de woning is ongeveer 549 m³ en de perceeloppervlakte ongeveer 231 m².

2. In geschil is of de Inspecteur de waarde van de woning naar de waardepeildatum 1 januari 2009 met € 413.000 te hoog heeft vastgesteld en of de aanslag onroerendezaakbelasting naar te hoge waarde is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Belanghebbende heeft tevens bezwaren geuit tegen de aanslag rioolheffing en afvalstoffenheffing.

3. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet, de aan een onroerende zaak toe te kennen waarde te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat bij die veronderstelde verkoop de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

4. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter ondersteuning van de door hem voorgestane waarde van de woning op de waardepeildatum een taxatierapport overgelegd van taxateur mr. [A] die de waarde van de woning per de waardepeildatum heeft bepaald op € 413.000. Deze waardering is tot stand gekomen door vergelijking met drie in de buurt gelegen referentieobjecten: [b-straat 1] en [c-straat 1] en [2].

5. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, met het door hem overgelegde taxatierapport en de daarop gegeven toelichting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de vergelijkingsobjecten [c-straat 1] en [2] kort voor de waardepeildatum zijn verkocht en wat betreft type, oppervlakte, inhoud, bouwjaar en ligging voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Zulks geldt evenwel niet voor het object [b-straat 1]. De verkoopdatum van dat object ligt relatief te ver verwijderd van de waardepeildatum, zodat het Hof dit object bij zijn afweging buiten beschouwing heeft gelaten. Met de verschillen tussen de in aanmerking genomen vergelijkingsobjecten en de woning van belanghebbende is bij de bepaling van de waarde in voldoende mate rekening gehouden.

6. Het Hof acht de Inspecteur voorts erin geslaagd in het bijzonder aannemelijk te maken dat in voldoende mate rekening is gehouden met alle door belanghebbende naar voren gebrachte factoren, zoals ligging van de woning nabij een hangplek van jongeren, vandalisme, zwerfvuil, overlast van honden, los van de vraag of daar - objectief bezien - een waardedrukkend effect vanuit kan gaan. Hetzelfde geldt voor hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd aangaande zijn buren, zoals hun verpauperde voortuin, de overlastgevende houtkachel en de aanwezigheid van een privacyschendend zijraam in de garageopbouw. Blijkens de in het taxatierapport opgenomen matrices ligt de door de Inspecteur bij de vergelijking in aanmerking genomen prijs per m³ (€ 552) ruimschoots onder de gemiddelde prijs per m³ (€ 638). Derhalve kan allerminst worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde in een onjuiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de in aanmerking genomen vergelijkingsobjecten.

Het Hof verwerpt tevens de door de Inspecteur gemotiveerd betwiste stelling van belanghebbende dat bij de bouw van de woning inferieur hout is gebruikt. Die stelling is gelaten zonder enige onderbouwing daarvan.

7. Belanghebbendes stelling dat de vastgestelde waarde te hoog is in vergelijking met de waardering voor voorgaande WOZ-tijdvakken slaagt evenmin. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen immers mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, met voorbijgaan aan de waarde die per vorige waardepeildata aan de onroerende zaak is toegekend.

8. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel met hetgeen hij in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen dan wel, tegenover de betwisting ervan door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit een beletsel van inhoudelijke of formele aard is te putten voor het handhaven van de waarde op € 413.000. Belanghebbende heeft het van hem te verlangen tegenbewijs niet geleverd.

9. Belanghebbendes bezwaar tegen het besluit van de Gemeenteraad van Capelle aan den IJssel tot verhoging van het OZB-tarief stuit af op het bepaalde in artikel 8:2 in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

10. Dat geldt ook voor belanghebbendes bezwaren tegen het bepaalde in de verordening op de heffing en invordering van rioolheffing. Met betrekking tot het gestelde omtrent de hoeveelheid ingenomen water, is niet in geschil dat de inname ligt tussen 25 m³ en 250 m³. Op grond daarvan moet geconcludeerd worden dat het tarief niet onjuist is toegepast. De aanslag rioolheffing is in zoverre terecht opgelegd.

11. Aan het door belanghebbende gedane voorwaardelijk aanbod bewijs te leveren gaat het Hof voorbij, omdat sprake is van een niet gespecificeerd aanbod.

12. Tegen de eveneens op het aanslagbiljet vermelde aanslag in de afvalstoffenheffing heeft belanghebbende geen formele of inhoudelijke bezwaren gericht.

13. Op grond van het hiervoor is overwogen is het hoger beroep ongegrond.

14. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 20 juli 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof de mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog te verstrekken of aan te vullen. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.