Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-06-2011, BR2951, BK-10/00330 en BK-10/00331

Gerechtshof 's-Gravenhage, 08-06-2011, BR2951, BK-10/00330 en BK-10/00331

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
8 juni 2011
Datum publicatie
25 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BR2951
Zaaknummer
BK-10/00330 en BK-10/00331

Inhoudsindicatie

De familierelatie staat er niet aan in de weg, dat bij het tegen betaling verrichten van diensten als het opstellen en indienen van een bezwaar- en beroepschrift, ook al gebeurt dit in de vorm van een 'no cure, no pay' afspraak, sprake kan zijn van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Vanaf de beroepsfase ging het nog slechts om de vraag of recht bestond op een proceskostenvergoeding en dit is een zwaardere juridische vraag dan de vraag of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. De wegingsfactor in verband met de zwaarte van de zaak, in het kader van het Besluit proceskosten bestuursrecht, is hoger vanaf de beroepsfase.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-10/00330 en BK-10/00331

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 8 juni 2011

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor [P], hierna: de Ontvanger,

op het hoger beroep van belanghebbende en van de Ontvanger tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 21 april 2010, nr. AWB 09/5235 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Ontvanger heeft belanghebbende met dagtekening 21 oktober 2008, kenmerk [xxx.xx.xxx], schriftelijk aangemaand ter zake van een achterstand in de betaling van de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV (aanslagnummer [xxxx.xx.xxx.xxx]) voor het jaar 2003. Daarbij is door de ontvanger voor het verzenden van de aanmaning € 14 kosten in rekening gebracht.

1.2. De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2009 het door belanghebbende tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Ontvanger beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat de Ontvanger de kosten van het bezwaar groot € 80,50 aan belanghebbende dient te vergoeden en dat haar uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 201,25 en gelast dat de Ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoed.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Beide partijen zijn van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband met het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is door de griffier een griffierecht van € 111 geheven. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend. In het kader van de hoger beroepsprocedure van belanghebbende heeft belanghebbende een conclusie van repliek en de Ontvanger een conclusie van dupliek ingediend.

2.2. Beide partijen zijn verschenen ter zitting van het Hof op 27 april 2011 te

?s-Gravenhage. De zaken met de nummers BK-10/00330 en BK-10/00331 zijn gezamenlijk behandeld. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in de ene zaak geldt als aangevoerd en overgelegd in de andere zaak. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Het Hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, opgenomen onder II.1. tot en met II.7. van haar uitspraak, waarbij de rechtbank belanghebbende als “eiser” en de Ontvanger als “verweerder” heeft aangeduid:

“II.1. Aan eiser is met dagtekening 11 mei 2006 een aanslag inkomstenbelasting/premie

volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd. Namens eiser is daartegen bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld. In verband met het ingediende bezwaar en beroep

is door verweerder telkens uitstel van betaling verleend.

II.2. Bij beslissing van 30 september 2008 is door de ontvanger van de belastingdienst

Holland-Midden het verzoek om voortzetting van het uitstel van betaling afgewezen.

II.3. Namens eiser is op 8 oktober 2008 tegen de beëindiging van het uitstel van betaling

een beroepschrift ingediend bij de directeur van de Belastingdienst Utrecht Gooi.

II.4. Met dagtekening 21 oktober 2008 zijn terzake van de aanslag inkomsten- belasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 aan eiser aanmaningskosten in

rekening gebracht voor een bedrag van € 14.

II.5. Namens eiser is daartegen bij brief van 28 oktober 2008 bij verweerder ingekomen

op 29 oktober 2008 bezwaar gemaakt. Daarbij is tevens verzocht om een kostenvergoeding

van € 161.

II.6. Op 10 november 2008 werden door verweerder de kosten van de aanmaning

vernietigd.

II.7. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2009 bet bezwaar

ongegrond verklaard en daarbij het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar

afgewezen.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is

a. of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de kosten van de bezwaar, beroep en hoger beroepsfase;

b. of de rechtbank een juiste wegingsfactor, in het onderhavige geval 0,25, aan de zaak heeft toegekend;

c. of belanghebbende recht heeft op vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 Algemene wet bestuursrecht;

d. of het hoger beroepschrift en het verweerschrift van de Ontvanger ontvankelijk zijn;

e. of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van kosten voor de bij de directeur van de Belastingdienst Utrecht Gooi/kantoor [Q] gevoerde beroepsprocedure;

f. of belanghebbende recht heeft op een volledige dan wel een forfaitaire vergoeding van de door hem in verband met de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedure gemaakte kosten;

4.2. Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak van de Ontvanger en tot veroordeling van de Ontvanger primair tot een volledige vergoeding van de proceskosten ten bedrage van € 2.412,07 en subsidiair tot een op het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) gebaseerde forfaitaire vergoeding naar een wegingsfactor van 2,5.

5.2. De Ontvanger concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak van de Ontvanger en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser en verweerder gelezen dient te worden respectievelijk belanghebbende en de Ontvanger.

“III.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, Awb worden de kosten die de

belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten

maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten

onrechtmatigheid.

Het bestuursorgaan beslist op bet verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

Ingevolge het derde lid van voormeld artikel dient het verzoek te worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de

beslissing op het bezwaar.

III.2. Naar het oordeel van de rechtbank laten de hierboven weergegeven feiten en

omstandigheden geen andere conclusie toe dan dat is voldaan aan de in artikel 7:15, tweede

en derde lid, van de Awb opgenomen voorwaarden voor toekenning van een vergoeding van

kosten die eiser voor zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

Verweerder heeft de aanmaningkosten die, gelet op het inmiddels aanhangige beroep bij de

directeur, ten onrechte in rekening waren gebracht, eerst na het indienen van het

bezwaarschrift, vernietigd. Ook de oorzaak van het in rekening brengen van deze kosten

welke gelegen waren in het geautomatiseerde systeem van verweerder dient voor zijn

rekening en risico te komen, waarmee tevens de hierboven genoemde onrechtmatigheid

gegeven is.

III.3. Hetgeen verweerder hiertegen heeft aangevoerd maakt bet bovenstaande oordeel

niet anders.

Dat de ontvanger zelf al had geconstateerd dat de aanmaning niet verstuurd had mogen

worden doet aan de terechtheid van het bezwaar niet af, temeer daar dit voor (de

gemachtigde van) eiser op dat moment niet kenbaar was.

Ook de stelling van verweerder dat volstaan had kunnen worden met een telefoontje slaagt

niet. Op grond van artikel 6:4, eerste lid, van de Awb kan het maken van bezwaar slechts

langs schriftelijke weg geschieden. Deze eis draagt ertoe bij bewijsrechtelijke discussies te

vermijden. Indien een belanghebbende die het niet eens is met een besluit daartegen

schriftelijk opkomt, kan niet worden gezegd dat de keuze om de bezwaren in deze vorm mee

te delen onredelijk is. (vgl. Hoge Raad 26 maart 2010, 09/01089; LJN BL8875).

Ook de familierelatie (broers) tussen eiser en de gemachtigde staat aan een (proces)kosten

vergoeding niet in de weg (vgl. Hoge Raad 27 november 2009, 08/02570; LJN BJ7929). De

gemachtigde van eiser verleent beroepsmatig rechtsbijstand als belastingadviseur. Voor

zover verweerder bedoelt te stellen dat de gemachtigde in deze zaak niet op zakelijke basis

is opgetreden, wordt deze stelling afdoende weerlegd door de na de zitting overgelegde

factuur van de gemachtigde aan eiser.

III.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder ten onrechte het verzoek om

vergoeding van de kosten van het bezwaar afgewezen. Het beroep dient derhalve gegrond te

worden verklaard. De kosten van de bezwaarprocedure worden door de rechtbank op de

voet van bet Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig

verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 80,50 (1 punt voor het indienen van het

bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt

van € 161). Gelet op het geringe belang en de relatieve eenvoud van de zaak bepaalt de

rechtbank de wegingsfactor op 0,25 (zeer licht).

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van bet Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 201,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een

waarde per punt van € 322). Gelet op het geringe belang en de relatieve eenvoud van de

zaak bepaalt de rechtbank de wegingsfactor op 0,25 (zeer licht). Voor een andere of hogere

vergoeding acht de rechtbank geen termen aanwezig.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.1. Belanghebbende stelt dat het hoger beroepschrift van de Ontvanger niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het pro forma hoger beroepschrift van de Ontvanger per fax is ingediend. Naar de mening van belanghebbende is dit niet de aangewezen weg om een pro forma hoger beroepschrift in te dienen. De gronden van het hoger beroep zijn buiten de wettelijke termijn ingediend, zodat ook de indiening van de gronden van het hoger beroep niet kunnen worden aangemerkt als een tijdig ingediend hoger beroep.

7.1.2. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Procesregeling belastingkamers gerechtshoven 2010 kan een beroepschrift per faxbericht worden ingediend, zodat de wijze van indiening van het hoger beroepschrift van de Ontvanger niet aan de ontvankelijkheid in de weg staat. Het hoger beroep van de Ontvanger is derhalve ontvankelijk.

7.1.3. Belanghebbende stelt dat ook het verweerschrift van de Ontvanger buiten de wettelijke termijn bij het Hof is binnengekomen en dat deze omstandigheid tot niet-ontvankelijkheid van het verweer van de Ontvanger leidt.

7.1.4. Naar het Hof begrijpt, bedoelt belanghebbende hiermee te stellen dat het verweerschrift buiten beschouwing moet worden gelaten bij de behandeling van het hoger beroep van belanghebbende.

Nog daargelaten dat het verweerschrift niet buiten de door de rechtbank gegeven termijn is ingediend, is het Hof van oordeel dat belanghebbende van het verweerschrift kennis heeft kunnen nemen en zich door middel van een conclusie van repliek en twee pleitnota’s daarover heeft kunnen uitlaten. Voorts heeft belanghebbende ter zitting de gelegenheid gehad om zijn standpunten nader toe te lichten. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding om het verweerschrift van de Ontvanger bij de behandeling van het hoger beroep van belanghebbende geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing te laten.

7.2. Belanghebbende heeft tegen de beslissing van de Ontvanger waarbij het verzoek om voortzetting van uitstel van betaling is afgewezen, beroep ingesteld bij de directeur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi. Belanghebbende heeft in verband hiermee een proceskostenvergoeding gevraagd, welke niet is toegekend.

Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Invorderingswet kan de Ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst. Deze beschikking is niet voor bezwaar vatbaar (deze valt niet onder de in artikel 1b, tweede lid, Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 genoemde besluiten). In artikel 25.7.1. van de Leidraad Invordering 2008 is echter een beroepsmogelijkheid tegen deze beschikking gegeven bij de directeur. Tegen de beslissing van de directeur staat geen beroep open bij de fiscale rechter. Overigens is in de fiscale regelgeving geen mogelijkheid gegeven voor een proceskostenveroordeling in deze situatie.

7.3.1. De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit. Hij voert daartoe aan dat:

- het laten vervallen van de aanmaningskosten een verbetering van een evidente vergissing van minimieme omvang betreft en dat de Hoge Raad voor dat geval een uitzondering heeft toegestaan op de hoofdregel dat indien een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in de kosten van het geding wordt veroordeeld (HR 16 december 1998, BNB 1999/146);

- belanghebbende in de bezwaarfase geen kosten heeft gemaakt;

- de relatie tussen belanghebbende en zijn gemachtigde niet zakelijk is maar in de familiesfeer ligt;

- bij gebreke van een daartoe strekkende overeenkomst tussen belanghebbende en zijn gemachtigde geen sprake is van een no cure no pay afspraak en de factuur realiteitswaarde mist.

7.3.2. Het Hof stelt voorop dat een familierelatie tussen een belanghebbende en diens beroepsmatig optredende gemachtigde niet aan een proceskostenvergoeding in de weg staat. Dit lijdt uitzondering als de gemachtigde zijn diensten verleent op grond van de familierelatie en om die reden daarvoor geen beloning verlangt. Gemachtigde heeft uitdrukkelijk gesteld dat hij diensten als het opstellen en indienen van een bezwaar- en beroepschrift slechts beroepsmatig, dat wil zeggen tegen beloning, verricht. Wel kan die beloning worden bedongen in de vorm een no cure, no pay afspraak.

7.3.3. Het Hof hecht geloof aan het door gemachtigde gestelde als hiervoor vermeld. Het acht voorts aannemelijk dat ook de overgelegde factuur moet worden gezien in het kader van de no cure, no pay afspraak.

Belanghebbende kan derhalve in beginsel aanspraak maken op een proceskostenvergoeding. Het Hof is van oordeel dat ook bij een afspraak in het kader van ‘no cure, no pay’ sprake is van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

7.3.4. Een uitzondering op de hoofdregel dat de wederpartij, indien belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, in de proceskosten wordt veroordeeld, acht het Hof niet aanwezig. Anders dan bij de casus van de uitspraak van de Hoge Raad van 16 december 1998 is belanghebbende hier volledig in het gelijk gesteld en vormde de bestrijding van de beschikking aanmaningskosten het enige geschilpunt. Ook het laten opstellen van een bezwaarschrift tegen een dergelijke beschikking door een professionele gemachtigde zal kosten met zich brengen.

7.4.1. Belanghebbende bepleit primair een integrale kostenvergoeding wegens bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit en subsidiair een forfaitaire kostenvergoeding overeenkomstig het tarief opgenomen in de bijlage bij het Besluit, met dien verstande dat de wegingsfactor van 2,5 (Hof: bedoeld zal zijn 2) dient te worden gehanteerd.

7.4.2. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende geen bijzondere omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie wettigen dat belanghebbende in aanmerking komt voor een integrale proceskostenvergoeding. Het Hof neemt hierbij in acht dat uit de gedingstukken niet blijkt dat de Ontvanger tijdens de bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedure ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld.

7.4.3. Naar volgt uit 7.3.3. komt belanghebbende in aanmerking voor een forfaitaire proceskostenvergoeding vast te stellen aan de hand van de bijlage bij het Besluit.

Voor de bezwaar- en beroepsprocedure is het gewicht van de zaak in geschil. Dat gewicht wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak.

7.4.4. In de bezwaarfase was aan de orde of terecht aanmaningskosten in rekening waren gebracht.

Pas na het indienen van bezwaar zijn de aanmaningskosten vervallen. Naar het oordeel van het Hof is daarom ook een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase op zijn plaats.

7.4.5. Gelet op de omvang en inhoud van het bezwaarschrift is het Hof van oordeel dat de rechtbank voor de bezwaarprocedure terecht een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) heeft toegepast.

7.4.6. In de beroepsfase is enkel de vraag aan de orde of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding. Hiermee is een andere juridische vraag aan de orde dan in de bezwaarfase. Naar het oordeel van het Hof is deze vraag juridisch zwaarder dan de in bezwaar aan de orde zijnde vraag. Het Hof acht daarom een wegingsfactor 1 (gemiddeld) voor de beroepsfase van toepassing zodat de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten voor de beroepsfase uitkomen op een bedrag van € 805.

7.5. Het Hof is van oordeel dat geen gronden aanwezig zijn om belanghebbende een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 Algemene wet bestuursrecht toe te kennen nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de handelwijze van de Ontvanger.

7.6. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond en het hoger beroep van de Ontvanger ongegrond is. Beslist moet worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de hoger beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op € 1529,50, zijnde 3,5 punten (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1 (gemiddeld)

8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 111 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover die betrekking heeft op de veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten van belanghebbende met betrekking tot de beroepsfase;

- veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld voor het beroep op € 805 en voor het hoger beroep op €1.529,50;

- gelast de Ontvanger het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 111 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Th. Groeneveld, J.J.J. Engel en O.C.R. Marres, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 8 juni 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.