Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-09-2011, BT2439, BK-11/00020

Gerechtshof 's-Gravenhage, 14-09-2011, BT2439, BK-11/00020

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 september 2011
Datum publicatie
23 september 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BT2439
Zaaknummer
BK-11/00020

Inhoudsindicatie

Vergoeding kosten taxatierapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 14 september 2011

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oegstgeest, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage

van 14 december 2010, nummer AWB 10/5010 WOZ, betreffende na te noemen beschikking en aanslag.

Beschikking en aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft bij beschikking van 28 februari 2010 de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2009 voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld op € 383.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2010.

1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking en de aanslag gegrond verklaard, de beschikking gewijzigd in die zin dat de waarde is vastgesteld op € 326.000, de aanslag dienovereenkomstig verminderd en aan belanghebbende een bedrag van € 258,62 toegekend ter zake van kosten van bezwaar, bestaande uit € 218 voor beroepsmatig verleende rechtskundige bijstand en € 40,62 voor het opstellen van een taxatierapport.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 augustus 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft voor het aantekenen van bezwaar tegen de beschikking en de aanslag gebruik gemaakt van de diensten van [A] te [P]. In het kader van het bezwaar is een taxatierapport (hierna: het taxatierapport) overgelegd dat is opgemaakt door [B] van het kantoor [C] te [Q] (hierna: de taxateur).

3.2. [A] werkt kostenneutraal in die zin dat de klant in beginsel uitsluitend datgene verschuldigd is dat door de gemeente, al dan niet na rechterlijke tussenkomst, aan kostenvergoeding wordt toegekend. Slechts in het geval de klant in het gelijk wordt gesteld en desondanks geen kostenvergoeding krijgt toegekend is hij een kleine vergoeding verschuldigd ter dekking van administratiekosten.

3.3. De taxateur heeft voor zijn taxatiewerkzaamheden een bedrag van € 326,95 (incl. btw) in rekening gebracht (3,5 uren à € 78,50 excl. btw). Een afschrift van de ter zake opgemaakte factuur behoort tot de stukken van het geding.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is uitsluitend of de door de Inspecteur toegekende vergoeding voor het taxatierapport terecht is vastgesteld op € 40,62. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

4.2. Belanghebbende stelt zich zakelijk weergegeven op het standpunt dat de kosten van het taxatierapport volledig dienen te worden vergoed. Noch het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB), noch het bepaalde in artikel 1, aanhef en onderdeel b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) juncto artikel 6 en artikel 15 van het krachtens de Wet tarieven in strafzaken genomen Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: Bts) staan hieraan in de weg. Belanghebbende is van mening dat taxatiewerkzaamheden in die zin bijzonder zijn dat specifieke kennis en “tools” aanwezig moeten zijn om de taxatiewerkzaamheden te kunnen verrichten.

Voorts beklaagt belanghebbende zich erover geen uitnodiging te hebben ontvangen voor de zitting van de rechtbank van 14 december 2010 en aldus geen gelegenheid te hebben gehad het beroep mondeling toe te lichten.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van de kosten van het taxatierapport, veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van de volledige kosten van het taxatierapport en van de kosten van belanghebbende gemaakt voor het beroep en hoger beroep en tot vergoeding van de griffierechten geheven in beroep en hoger beroep.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij voor eiser en verweerder gelezen dient te worden respectievelijk belanghebbende en de Inspecteur.

“Met betrekking tot het geschil

3.8  Naar het oordeel van de rechtbank dient het aan eiser uitgebrachte en door deze overgelegde taxatierapport te worden aangemerkt als een deskundigenverslag in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (BPB).

 

3.9. Het bedrag van de kosten van een deskundigenverslag wordt ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het BPB, gelezen in samenhang met art.6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, vastgesteld op ten hoogste € 81,23 .

 

3.10  De rechtbank is van oordeel dat de uitgevoerde taxatiewerkzaamheden betrekkelijk eenvoudig en zeker niet van wetenschappelijke of bijzondere aard waren. Gelet daarop is het door verweerder gehanteerde uurtarief van € 40,62 (50% van het maximale uurtarief) naar het oordeel van de rechtbank niet te laag.

 

3.11  Gelet op de inhoud van het taxatierapport acht de rechtbank aannemelijk dat de taxatiewerkzaamheden weinig tijdrovend zijn geweest. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft hij, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat aan het taxatierapport meer dan 1 uur is besteed.

 

Slotsom

3.12  Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar het bedrag van de vergoeding van bezwaarkosten niet op een te laag bedrag vastgesteld. Derhalve heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De kosten voor het in de bezwaarfase verrichten van werkzaamheden door een deskundige komen op grond van artikel 7:15 Awb juncto artikel 1 Bpb voor vergoeding in aanmerking. Ingevolge artikel 2 van het Bpb wordt de vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Ingevolge artikel 3 van de Wet tarieven in strafzaken juncto artikel 6 Bts geldt, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur. Ingevolge artikel 15 Bts worden de bedragen, genoemd in dat besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.

7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de taxateur is aan te merken als deskundige als bedoeld in artikel 1 Bpb. Nu dit standpunt niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting zal het Hof partijen daarin volgen. Dat betekent dat belanghebbende in beginsel recht heeft op vergoeding van de kosten van door de taxateur verrichte werkzaamheden.

7.3. De omstandigheid dat de taxateur is aan te merken als deskundige als bedoeld in artikel 1 Bpb brengt naar het oordeel van het Hof mee dat de werkzaamheden die hij in die hoedanigheid verricht zijn aan te merken als van bijzondere aard als bedoeld in artikel 6 Bts.

7.4.1. In de Nota van toelichting bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Stb. 330), is bij artikel 6 onder meer het volgende opgenomen:

“Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.”.

Uit deze passage maakt het Hof op dat de besluitgever – zoals ook blijkt uit de tekst van het Besluit - heeft beoogd te voorzien in een vergoeding die – uitgaande van het maximumtarief – de mate van bijzonderheid van de werkzaamheden weerspiegelt en die – anders dan belanghebbende bepleit - in beginsel losstaat van hetgeen daadwerkelijk per uur in rekening is gebracht.

7.4.2. Gelet op het taxatierapport hebben de werkzaamheden betrekking op een particuliere woning in een inzichtelijke markt en zijn daarom naar het oordeel van het Hof slechts in beperkte mate van bijzondere aard. Een vergoeding naar een uurtarief van € 50 exclusief BTW acht het Hof om die reden passend.

7.5. Belanghebbende heeft gesteld dat aan hem ter zake van de taxatiewerkzaamheden 3,5 uren in rekening zijn gebracht. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding moet worden beperkt tot één uur. Het aantal van 3,5 uren komt het Hof niet onredelijk voor. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat een oriënterend gesprek met belanghebbende alsmede het verzamelen van vergelijkingsobjecten reeds méér dan één uur in beslag zal hebben genomen, nog los van het opstellen van het taxatierapport.

7.6. Belanghebbende heeft gesteld dat zij voor de taxatiekosten geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. De Inspecteur heeft dat niet betwist. Er moet daarom van de juistheid daarvan worden uitgegaan.

7.7. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen dient de vergoeding voor het uitbrengen van het verslag door een deskundige in de bezwaarfase te worden vastgesteld op € 208,25 incl. btw.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.748 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 437 x 1 (gewicht van de zaak)).

Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 41, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 111 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de daarbij toegekende vergoeding voor het taxatierapport,

- stelt die vergoeding vast op € 208,50,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.748,

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 152 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, Th. Groeneveld en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 14 september 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.