Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-09-2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BX5354 BT8887, BK-11/00065

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-09-2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BX5354 BT8887, BK-11/00065

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 september 2011
Datum publicatie
21 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8887
Zaaknummer
BK-11/00065

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. De beslissing op het bezwaarschrift is niet onbevoegd genomen. De door de Inspecteur aangevoerde panden kunnen dienen als vergelijkingspanden en zij onderbouwen de door hem gestelde waarde. De muur van de uitbouw vormt, gelet op haar lengte van drie meter in verhouding tot de grootte van de tuin en ook de ligging van de tuin op het westen, geen waardedrukkende factor. De waarde van de woning is niet te hoog vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00065

Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer d.d. 21 september 2011

in het geding tussen:

mevrouw [X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Binnenmaas, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 december 2010, nummer AWB 09/1707 betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) vastgesteld op € 217.000 (hierna: de beschikking). De waarde is vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2008 en de beschikking geldt voor het kalenderjaar 2009. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2009 (hierna de aanslag).

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking en de aanslag afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de beschikking gewijzigd in dier voege dat de daarin vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 215.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.3. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 augustus 2011, gehouden te Den Haag. Ter zitting zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat het volgende vast.

3.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. Het betreft een rijwoning. De inhoud van de woning is ongeveer 308 m³ en de oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 127 m².

3.2. De waarde van de woning is bij beschikking vastgesteld op € 217.000 en aan belanghebbende is een aanslag onroerende-zaakbelasting voor het jaar 2009 opgelegd naar een heffingsmaatstaf die gelijk is aan die waarde. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

3.3. De Inspecteur heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 4 januari 2010 door ir. [A], WOZ-taxateur. Volgens dit taxatierapport bedraagt de waarde van de onroerende zaak € 215.000.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of (i) de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen en of (ii) of de waarde van de woning met € 215.000 te hoog is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.2.1. Belanghebbende stelt dat zowel de verantwoordelijkheid voor de heffing als de verantwoordelijkheid voor de beslissingen op bezwaarschriften bij de directeur van het Samenwerkingsverband (hierna: SVHW) berust hetgeen in strijd is met artikel 10:3 derde lid van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: AWB).

4.2.2. Belanghebbende stelt voorts dat de waarde van de woning moet worden bepaald op

€ 188.000 en heeft ter ondersteuning van haar standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:

- de taxateur hanteert bij taxaties van panden die in [Z] liggen niet steeds dezelfde vierkante meter prijzen en kubieke meter prijzen;

- de hoge muur in de tuin van de woning (uitbouw van de woning van de buren) is een waardedrukkende factor waarmee geen rekening is gehouden terwijl het waardeverschil met de vergelijkingspanden [a-straat 2] (met een dakkapel) en [a-straat 3] (hoekwoning), te klein is;

- de door haar gehanteerde berekeningsmethode en de verkoopcijfers van in het taxatieverslag vermelde vergelijkingspanden leiden tot deze waarde.

4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4.4. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot wijziging van de beschikking in die zin dat de waarde wordt vastgesteld op ten hoogste € 188.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag in de onroerende-zaakbelastingen.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Ten aanzien van de bevoegdheid

6.1.1. De rechtbank heeft ten aanzien van de vraag of de bestreden beslissing van de Inspecteur door een bevoegde persoon is genomen in 2.4.1 als volgt overwogen, waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder wordt aangeduid.

”2.4.1. Met betrekking tot de bevoegdheid van het Hoofd van de afdeling Heffingen van het SVHW om de uitspraak op bezwaar te nemen, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens het door verweerder als bijlage 1 bij het verweerschrift aan de rechtbank ingezonden ‘Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar’ heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas bij dat besluit de directeur van het SVHW aangewezen als de gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet en bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet WOZ. De directeur van het SVHW is volgens dit besluit belast met de gemeentelijke heffingen en de uitvoering van de Wet WOZ. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas heeft bij het ‘Aanstellingsbesluit onbezoldigd gemeente-ambtenaar’ van 13 maart 2007 de directeur en het afdelingshoofd heffingen van het SVHW per 1 januari 2007 aangewezen als onbezoldigd gemeenteambtenaar. De directeur van het SVHW heeft vervolgens bij mandaatbesluit van 1 februari 2008 de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften gemandateerd aan het Hoofd van de afdeling Heffingen. Op grond van deze besluiten is de aanslag bevoegd vastgesteld en is de uitspraak op bezwaar bevoegd gedaan.

Voor zover eiseres stelt dat de brieven die zij heeft ontvangen van het SVHW door onbevoegden zijn verzonden, merkt de rechtbank op dat die brieven geen besluiten zijn in de zin van de Wet WOZ.”

6.1.2. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat zowel de vaststelling van aanslag als de uitspraak op bezwaar door een bevoegde persoon is gebeurd en maakt de hiervoor aangehaalde overweging van de rechtbank tot de zijne.

6.1.3. In hoger beroep stelt belanghebbende dat de mandatering van de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen op bezwaar door de Directeur SVHW in strijd is met artikel 10:3, derde lid van de Awb. Het Hof overweegt hierover als volgt. In artikel 10:3, derde lid van de Awb is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar richt, krachtens mandaat heeft genomen. Deze bepaling strekt ertoe te waarborgen dat ingeval een bevoegdheid niet door degene aan wie die bevoegdheid is geattribueerd, maar krachtens mandaat namens deze wordt uitgeoefend, in de bezwaarschriftprocedure een zorgvuldige heroverweging van het aldus genomen primaire besluit plaatsvindt (vergelijk Kamerstukken II 1994/95, 23700, nr. 3, blz. 171, en nr. 5, blz. 85 en 86). Deze strekking brengt mee dat ook ingeval degene aan wie een bevoegdheid is geattribueerd, de feitelijke uitoefening van die bevoegdheid al dan niet op grond van een schriftelijk mandaat, overlaat aan een ander, de heroverweging in de bezwaarschriftprocedure moet geschieden door een ander dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen.

6.1.4. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de behandeling van bezwaarschriften gebeurt door ambtenaren van de afdeling heffingen en dat de oplegging van aanslagen plaatsvindt door ambtenaren van de afdeling bestanden, hetgeen betekent dat de twee besluiten niet door dezelfde persoon zijn genomen. Het Hof heeft geen reden om te twijfelen aan de stelling van de Inspecteur en acht geloofwaardig dat de bezwaarprocedure door een ander is geschied dan degene die het primaire besluit heeft genomen.

6.1.5. Het vorenstaande houdt in dat het bepaalde in artikel 10:3, derde lid van de Awb is nageleefd en dat de beslissing op het bezwaarschrift niet onbevoegd is genomen.

Ten aanzien van de WOZ-waarde

6.2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet dient de waarde van een onroerende zaak te worden bepaald op de aan de onroerende zaak toe te kennen waarde, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle eigendom in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

6.3.1. Op de Inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld. De Inspecteur heeft daartoe het in 3.3 vermelde taxatierapport overgelegd. Bij de waardebepaling van de woning zijn de volgende verkopen betrokken:

Woning Soort Inhoud/m³ Oppervlakte/m² Verkoopdatum Verkoopprijs

[a-straat 2] rijwoning 308 136 03-12-2007 € 222.000

[a-straat 3] hoekwoning 308 166 02-11-2006 € 232.500

[a-straat 4] rijwoning 305 123 01-08-2008 € 217.000

6.3.2. De waarde van de woning is vastgesteld door, rekeninghoudend met verschillen qua grootte, kwaliteit, staat van onderhoud en ligging, de met de vergelijkingspanden behaalde verkoopprijzen te herleiden tot die waarde. Het Hof is van oordeel dat de door de Inspecteur aangevoerde panden kunnen dienen als vergelijkingspanden en dat zij de door hem gestelde waarde onderbouwen. Dat geldt in het bijzonder voor de panden [a-straat 2] en [a-straat 4] die beide ook rijwoningen zijn, in dezelfde buurt liggen en qua perceeloppervlakte en inhoud weinig verschil vertonen met de woning. Daarbij neemt het Hof in aanmerking de verkoopdatum van [a-straat 4] niet te ver verwijderd is van de waardepeildatum van 1 januari 2008 om te kunnen dienen als vergelijkingspand.

6.3.3. Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur bij taxaties in [Z] niet consequent dezelfde vierkante meter prijzen en kubieke meter prijzen heeft gehanteerd. Hierbij is belanghebbende echter uitgegaan van kubieke meter prijzen die in een eerdere jaar - per waardepeildatum van 1 januari 2007- zijn gehanteerd en niet de kubieke meter prijzen per waardepeildatum 1 januari 2008. De Inspecteur heeft aangevoerd dat bij taxaties van panden in [Z] bij een kavel van 125m² tot 175 m², de verschillen in oppervlakte tegen een prijs van € 400 per vierkante meter zijn gecorrigeerd. Hiervan heeft hij als voorbeeld de taxatie van het pand aan de [b-straat 1] in [Z] aangehaald en ook de taxatie van de woning zelf. Het Hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat belanghebbende haar stelling niet aannemelijk heeft gemaakt.

6.3.4. Het Hof is voorts van oordeel dat de muur van de uitbouw gelet op haar lengte van drie meter in verhouding tot de grootte van de tuin en ook de ligging van de tuin op het westen, geen waardedrukkende factor vormt.

6.3.5. Belanghebbende stelt dat het verschil in waarde met [a-straat 2] die een dakkapel heeft te klein is en dit geldt eveneens voor de hoekwoning [a-straat 3]. Gelet op het verschil tussen de vastgestelde waarde van de woning en de verkoopprijzen van genoemde vergelijkingspanden (respectievelijk € 7.000 en € 17.500) is het oordeel van het Hof dat met deze factoren in de waardebepaling van de woning voldoende rekening is gehouden.

6.3.6. Het vorenstaande en ook hetgeen belanghebbende nog overigens of anderszins heeft aangevoerd, voert het Hof tot de slotsom dat de Inspecteur met het taxatierapport en de daarin opgenomen vergelijkingspanden aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.

6.4. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep faalt. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht in hoger beroep geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 21 september 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.