Gerechtshof 's-Gravenhage, 02-11-2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BV9936 BU3775, BK-11-00087
Gerechtshof 's-Gravenhage, 02-11-2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BV9936 BU3775, BK-11-00087
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 2 november 2011
- Datum publicatie
- 9 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3775
- Zaaknummer
- BK-11-00087
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. De Inspecteur heeft terecht € 2.805 wegens privé-gebruik van de auto tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend. De Belastingdienst heeft belanghebbende herhaaldelijk geïnformeerd omtrent hetgeen een kilometeradministratie aan gegevens dient te bevatten teneinde te kunnen worden aangemerkt als sluitend bewijs voor de mate waarin de auto voor privé-doeleinden is gebruikt. Dat belanghebbende kennelijk niet in staat is dan wel niet de wens heeft zijn kilometeradministratie hierop aan te passen dient voor zijn risico te blijven.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-11/00087
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 2 november 2011
in het geding tussen:
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, hierna: de Inspecteur,
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 januari 2011, nummer AWB 10/4091 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslagen.
Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1 Aan belanghebbende is door de Inspecteur voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.826 alsmede een aanslag in de Zorgverzekeringswet naar een bijdrage-inkomen van € 14.458.
1.2 De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband hiermee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 september 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 23 augustus 2011 aan [X] op het adres [a-straat 1] te [0000 XX] [Z], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op 15 september 2011 is de enveloppe waarin de vorenbedoelde brief is verzonden, ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de – kennelijk door medewerkers van TNT Post - geplaatste aantekeningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt het Hof af dat de besteller van TNT Post op 24 augustus 2011 geen gehoor heeft gekregen op het eerdergenoemd adres, dat hij toen aldaar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief tot 14 september 2011 op het – kennelijk in die mededeling genoemde – postkantoor kon worden afgehaald, dat de brief niet op dat postkantoor is afgehaald, en dat TNT Post de enveloppe tenslotte heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. Blijkens door de griffier bij de gemeente ingewonnen inlichtingen, gedagtekend 15 september 2011 en in het dossier gevoegd, staat belanghebbende sinds 1 augustus 1973 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op het eerderbedoelde adres. Vervolgens heeft de griffier de brief met de uitnodiging bij gewone post op 15 september 2011 aan belanghebbende verzonden op dat adres.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende is geboren op [dag en maand] 1938 en drijft een onderneming onder de naam “[A]”. De bedrijfsactiviteiten bestaan onder meer uit het ontwikkelen en kweken van planten in [Z] en [Q] (België).
3.2 Tot het ondernemingsvermogen behoort een bestelwagen waarvan de cataloguswaarde € 12.751 bedraagt. Tot de administratie van de onderneming behoort onder meer een boekje met daarin vermeld de met de bestelauto verreden kilometers.
3.3 Bij belanghebbende is in 2007 een boekenonderzoek ingesteld tot en met het jaar 2006. Naar aanleiding van dit onderzoek is bij het vaststellen van de onderhavige aanslag het door belanghebbende voor het jaar 2006 aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning onder meer verhoogd met € 2.805 wegens privé-gebruik auto.
3.5 Na bezwaar heeft de Inspecteur voormelde correctie gehandhaafd.
3.6 Tijdens eerdere boekenonderzoeken is de wijze van administreren van belanghebbende van het aantal verreden kilometers door de Inspecteur in de beschouwing betrokken en als onvoldoende gekwalificeerd. Deze kwalificatie heeft in een enkel geval geleid tot een bijtelling wegens privé-gebruik auto. In een rapport van 3 december 2002 inzake een op 21 november 2002 gehouden boekenonderzoek is belanghebbende eveneens voorgehouden dat de door hem gevoerde kilometeradministratie niet voldeed voor het leveren van het bewijs dat de bedrijfsauto niet voor privé-doeleinden is gebruikt zonder dat dit heeft geleid tot een bijtelling. Door de controlerende ambtenaar is toen met belanghebbende afgesproken dat vanaf 1 januari 2004 een deugdelijke kilometeradministratie zou worden bijgehouden.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht het bedrag van € 2.805 wegens privé-gebruik auto tot het inkomen heeft gerekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1 Belanghebbendes hoger beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag inkomstenbelasting tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.021 en tot vermindering van de aanslag in de Zorgverzekeringswet tot een bijdrageplichtig inkomen van € 11.653.
5.2 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6.1 De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende afgewezen en daartoe het volgende overwogen waarbij belanghebbende als eiser is geduid en de Inspecteur als verweerder:
“1. In geschil is of verweerder bij de aanslagregeling terecht een bijtelling wegens privégebruik van een tot het ondernemingsvermogen van eiser behorende auto heeft toegepast.
2. Ingevolge artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis een percentage van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen en wordt de auto in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. De bewijslast voor dit laatste rust op de belastingplichtige.
3. Op grond van artikel 3.20, vierde lid, van de Wet en artikel 9 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 kan het bewijs dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, worden geleverd door middel van een rittenregistratie die de volgende gegevens bevat:
1. merk, type en kenteken van de auto;
2. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
3. per rit:
a. datum;
b. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
c. beginadres en eindadres;
d. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
e. het karakter van de rit.
4. Tegenover de gemotiveerde stelling van verweerder dat eiser niet beschikt over een rittenregistratie die voldoet aan de onder 3 genoemde eisen, heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat hij wel beschikt over een rittenregistratie die aan die eisen voldoet. Een dergelijke (sluitende) rittenregistratie voor 2006 behoort in ieder geval niet tot de gedingstukken.
5. Nu ook overigens niet is gebleken dat de auto in 2006 op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, heeft verweerder terecht een bedrag van € 2.805 wegens privégebruik van de auto tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend.
6. Eiser voert – kort gezegd – als enige beroepsgrond aan dat verweerder stelselmatig weigert om eiser te informeren over de eisen waaraan zijn rittenregistratie precies moet voldoen en op welke punten de registratie van eiser daaraan niet voldoet. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat, nog daargelaten of verweerder gehouden is eiser desgevraagd te informeren over de eisen waaraan een rittenregistratie moet voldoen – deze kan op eenvoudige wijze worden verkregen, bijvoorbeeld op de internetsite van de belasting-
dienst –, verweerder eiser in elk geval in zijn brief van 19 september 2008 (betreffende de mededeling van het voornemen tot afwijking van de aangifte 2006) uitgebreid gemotiveerd heeft meegedeeld waarom de rittenregistratie van eiser niet aan de gestelde eisen voldoet. Ook in overige correspondentie en uitspraken van de belastingdienst, de rechtbank en het gerechtshof is eiser geïnformeerd over de aan de rittenregistratie gestelde eisen. De grief van eiser dat verweerder weigert hem te informeren over de eisen waaraan zijn rittenregistratie precies moet voldoen treft geen doel.
7. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij, indien hem wordt verteld waaraan deze precies moet voldoen, bij machte is om alsnog een sluitende rittenregistratie op te stellen en te overleggen. De rechtbank gaat aan dit bewijsaanbod voorbij. Nog daargelaten dat de rechtbank dit aanbod te laat en in strijd met een goede procesorde acht, overweegt de rechtbank dienaangaande dat zij ook in hoge mate betwijfelt of eiser, gelet ook op de eerdere bezwaar- en beroeps- en hoger beroepsprocedures met betrekking tot dit onderwerp, daartoe werkelijk in staat zou zijn.
8. Aangaande de stelling van eiser dat de belastingdienst al bekend is met een aantal gegevens als merk, type en kenteken van de auto en dat het – naar de rechtbank eiser begrijpt – onredelijk is dat hij die gegevens steeds opnieuw moet verstrekken, overweegt de rechtbank, daargelaten of het daadwerkelijk onredelijk is dat die gegevens moeten worden verstrekt, dat het de rechter ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen te beoordelen.
9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
(…)”
Beoordeling van het hoger beroep
7.1 Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt die beslissing dan ook tot de zijne. Aanvullend overweegt het Hof nog het volgende.
7.2 In zijn hoger beroepschrift voert belanghebbende aan dat de behandelend inspecteur weigert commentaar te geven op zijn bezwaren die hij reeds in de negentiger jaren naar voren heeft gebracht. Uit de stukken van het geding – bezien in onderlinge samenhang – begrijpt het Hof dit als zou van de zijde van de Belastingdienst niet concreet zijn aangegeven op welke punten de door belanghebbende gevoerde kilometeradministratie ontoereikend is om te dienen als bewijs dat hij de bedrijfsauto niet voor privé heeft gebruikt.
7.3. Dienaangaande is het Hof van oordeel dat uit de stukken blijkt dat de Belastingdienst belanghebbende herhaaldelijk – laatstelijk bij brief van 25 maart 2010 - heeft geïnformeerd omtrent hetgeen een kilometeradministratie aan gegevens dient te bevatten teneinde te kunnen worden aangemerkt als sluitend bewijs voor de mate waarin de auto voor privé-doeleinden is gebruikt. Dat belanghebbende kennelijk niet in staat is dan wel niet de wens heeft zijn kilometeradministratie hierop aan te passen dient voor zijn risico te blijven. Omdat dit de enige grond is die belanghebbende aan zijn hoger beroep ten grondslag heeft gelegd, wijst het Hof het hoger beroep als ongegrond af. Beslist dient te worden als volgt.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, Th. Groeneveld en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 2 november 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.