Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-09-2011, BU4059, BK-11/00006

Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-09-2011, BU4059, BK-11/00006

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
27 september 2011
Datum publicatie
11 november 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4059
Zaaknummer
BK-11/00006

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Tot de tijd die dient te worden gegund om de belasting te voldoen behoort niet de tijd die in beslag wordt genomen met het door wisselen verkrijgen van het benodigde muntgeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00006

Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer d.d. 27 september 2011

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 december 2010, nummer AWB 10/4374 PARKBEL, betreffende na te vermelden naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 24 maart 2010 aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 52,70.

1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur deze gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 augustus 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Verordening

3.1. De raad van de gemeente Den Haag heeft in zijn openbare vergadering van 1 november 2007 de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelasting (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 1 januari 2008.

3.2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag heeft op 2 september 2008 het besluit tot aanwijzing plaatsen betaald parkeren en toepassing wielklem, met bijlage ‘Plaats en tijdstip betaald parkeren’ vastgesteld . Het besluit is in werking getreden op 1 oktober 2008 (hierna: het aanwijzingsbesluit).

3.3. In het aanwijzingsbesluit is bepaald dat in de Emmastraat van maandag tot en met vrijdag tussen 09:00 en 14:00 maximaal twee uur kan worden geparkeerd tegen betaling van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Verordening.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken:

4.1. Op 24 maart 2010 om 10:22 uur stond de auto van belanghebbende, een Volkswagen met kenteken [XX-XX-XX] (hierna: de auto), geparkeerd op een in Den Haag aan de Emmastraat gelegen door parkeerapparatuur gereguleerde parkeerplaats.

4.2. Bij een ter plaatse uitgevoerde controle heeft de parkeercontroleur vastgesteld dat in de auto geen bewijs van betaling van parkeerbelasting was neergelegd.

4.3. Naar aanleiding daarvan is, kennelijk door middel van het aanbrengen van een aanslagbiljet op de auto, de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 52,70, bestaande uit € 1,70 belasting en € 51 kosten.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.

5.2. Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat hem onvoldoende tijd is gegund voor het verrichten van de betalingshandeling. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij direct na het parkeren van zijn auto naar de parkeerautomaat is gelopen. Omdat de parkeerautomaat geen chipknip accepteerde en hij over onvoldoende pasgeld beschikte, heeft hij de kapper op de hoek van de Emmastraat gevraagd geld te wisselen. Toen de kapper dat weigerde, is hij verder gelopen naar een Albert Heijnvestiging in de Theresiastraat en verkreeg daar voldoende pasmunt. Daarna is hij direct teruggelopen naar de parkeerautomaat en heeft deze in werking gesteld. Op de terugweg naar de auto trof hij de parkeercontroleur. Hij heeft hem uitgelegd wat er aan de hand was en zijn parkeerkaartje getoond. De parkeercontroleur verklaarde dat hij de naheffingsaanslag reeds had verzonden met de handterminal, dat hij zoiets niet ongedaan kon maken en dat belanghebbende bezwaar kon maken. Belanghebbende heeft een parkeerkaartje overgelegd dat geldig is vanaf 10:24 uur. Dat de parkeerapparatuur verouderd is omdat deze uitsluitend muntgeld accepteert, mag in redelijkheid niet voor zijn rekening komen.

5.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en daartoe aangevoerd dat de parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren door middel van het inwerpen van muntgeld. Van parkeerders mag worden verwacht dat zij de situatie ter plaatse kennen en over voldoende muntstukken beschikken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft in voormelde uitspraak het volgende overwogen:

"3.6  De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat een belastingplichtige enige tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de parkeerbelasting. De tijd die nodig is om geld te wisselen moet daarbij buiten beschouwing blijven, omdat van parkeerders mag worden verwacht dat zij over voldoende pasmunt beschikken (zie Hoge Raad van 28 oktober 2005, nr. 40 776, LJN AU5160). De omstandigheid dat [belanghebbende] geld is gaan wisselen, kan om die reden niet worden aangemerkt als een uitvoeringshandeling waarbij een aanvang is gemaakt met het betalen van de parkeerbelasting. [De Inspecteur] heeft ter zitting nog aangevoerd, dat de Emmastraat een overzichtelijke straat is en dat tussen de plaats waar [belanghebbende] geparkeerd heeft en de in die straat aanwezige parkeerautomaat slechts een afstand van 8 woningen is gelegen en dat [belanghebbende] tijdens het wisselen buiten het gezichtsveld van de parkeercontroleur was. Gelet op de door de parkeercontroleur overgelegde verklaring heeft de parkeercontroleur vóór het opleggen van de naheffingsaanslag niemand bij de parkeerautomaat waargenomen of gesproken. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd. De verklaring van [belanghebbende] dat hij een parkeerkaartje (met aanvangstijdstip 10.24 uur) heeft gekocht en dat hij dit kaartje bij zich had toen hij bij de auto terugkwam en aldaar het naheffingsaanslagbiljet aantrof, maakt dit niet anders, nu de controleambtenaar kort vóór 10.22 uur heeft geconstateerd dat er geen geldig betaalbewijs in de auto aanwezig was en niemand heeft gezien die bezig was met een betalingshandeling".

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Vaststaat dat belanghebbende zijn auto op 24 maart 2010 om 10:22 uur stond geparkeerd in de Emmastraat te Den Haag. Met dit parkeren is belanghebbende ingevolge de Verordening parkeerbelasting verschuldigd geworden en wel bij de aanvang van het parkeren. Hierbij dient belastingplichtige tijd te worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de verschuldigde belasting. Het wisselen van muntgeld is geen handeling in vorenbedoelde zin.

7.2. De Inspecteur heeft onvoldoende weersproken gesteld dat nadat de parkeercontroleur constateerde dat geen geldig betalingsbewijs in de auto aanwezig was, hij zoekend heeft rondgekeken of op dat moment sprake was van een persoon die zich van of naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat begaf dan wel handelingen daaraan verrichtte. Toen de controleur zulks niet waarnam is hij vervolgens overgegaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag. Voorts staat vast dat belanghebbende in de tijd tussen het parkeren van zijn auto in de Emmastraat en het tijdstip waarop door hem de parkeerautomaat in werking werd gesteld, blijkens het parkeerkaartje om 10:24 uur, muntgeld is gaan wisselen.

Op grond van het voorgaande verwerpt het Hof het door belanghebbende ingenomen standpunt dat hem onvoldoende tijd is gegund gericht op het voldoen van de verschuldigde belasting. Tot de tijd die dient te worden gegund om de belasting te voldoen behoort immers niet de tijd die in beslag wordt genomen met het door wisselen verkrijgen van het benodigde muntgeld.

7.3. Nu bij de aanvang van het parkeren de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Dat de controleur kennelijk ten onrechte nadien aan belanghebbende heeft medegedeeld dat het voor hem niet mogelijk was de naheffingsaanslag te vernietigen, maakt zulks niet anders. Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 27 september 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.