Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-09-2011, BU4677, BK-10/00348 en BK-10/00349

Gerechtshof 's-Gravenhage, 20-09-2011, BU4677, BK-10/00348 en BK-10/00349

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
20 september 2011
Datum publicatie
16 november 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4677
Zaaknummer
BK-10/00348 en BK-10/00349

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Boete. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, met hetgeen zij in haar hogerberoepschrift heeft aangevoerd, noch met de bij dat beroepschrift gevoegde aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en premie ziekenfondsverzekering voor het jaar 2005, aannemelijk gemaakt dat de door de Inspecteur gemaakte schatting van de ondernemingswinst onredelijk hoog is. Boete passend en geboden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-10/00348 en BK-10/00349

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 20 september 2011

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 april 2010, nummers AWB 08/9188 IB/PVV en AWB 08/9189 ZFWET, betreffende de hierna vermelde aanslagen en boetebeschikking.

Aanslagen, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000. Bij afzonderlijke beschikkingen is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 1.134 en is een bedrag van € 468 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 ook een aanslag in de premie Ziekenfondswet zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van € 18.645 en is bij afzonderlijke beschikking een bedrag van € 182 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. In verband daarmee is tweemaal een griffierecht geheven van € 39. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband hiermee is tweemaal een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 augustus 2011, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebbende is met bericht niet verschenen. Zij heeft niet om uitstel van de zitting verzocht. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende exploiteert een advocatenkantoor. Zij verzorgt zelf haar administratie. Zij genereert geen andere inkomsten dan die uit haar advocatenkantoor.

3.2. Belanghebbende heeft, na daartoe door de Inspecteur te zijn uitgenodigd en te zijn aangemaand, voor het jaar 2005 geen aangifte voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en evenmin voor de premie Ziekenfondswet zelfstandigen gedaan. De Inspecteur heeft vervolgens voor het jaar 2005 ambtshalve de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000 en de definitieve aanslag premie Ziekenfondswet zelfstandigen naar een inkomen van € 18.645. De Inspecteur heeft voorts ter zake van het niet doen van aangifte een verzuimboete van € 1.134 aan belanghebbende opgelegd.

3.3. Belanghebbende heeft bij brief van 15 april 2009 een document met het opschrift ‘Resultatenrekening 2005’ aan de Inspecteur gestuurd. Het document luidt als volgt:

“ Resultatenrekening 2005

Declaraties 47.774

Vaste telefonie en antwoordservice 3.660

Mobiele telefonie en internet 2.012

Reclame en sponsoring 4.196

Audit 1.251

Verzekeringen 1.035

Post-acedemisch onderwijs 1.080

Kantoormeubilair en benodigdheden 4.155

Huur 9.317

Deurwaarders en procureurskosten 2.361

Loonkosten 708

Reiskosten 448

Lidmaatschappen en abonnementen 1.755

Resultaat voor belasting 15.796”

In deze brief heeft belanghebbende vermeld dat een specificatie van alle inkomsten en uitgaven op korte termijn aan de Inspecteur zou worden gezonden.

3.4. Belanghebbende heeft bij haar hogerberoepschrift de door haar op 31 maart 2010 ingediende elektronische aangifte voor de inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en premie ziekenfondsverzekering voor het jaar 2005 gevoegd. De daarin opgenomen winst- en verliesrekening houdt het volgende in:

“Opbrengsten € 47.774

Personeelskosten € 708

Overige bedrijfskosten € 33.809

€ 34.517 -

(…)

Saldo winst- en verliesrekening (fiscaal) € 13.257”

Bij deze aangifte zijn geen jaarstukken van de onderneming gevoegd.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning te hoog heeft vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of en in hoeverre de door belanghebbende opgevoerde uitgaven werkelijk zijn gedaan, en zo deze zijn gedaan, in hoeverre deze uitgaven als zakelijke kosten zijn te bestempelen, en zo daarvan sprake is, in hoeverre deze uitgaven in het onderhavige jaar in aftrek kunnen worden gebracht.

4.2. Belanghebbende stelt zich, naar het Hof begrijpt, in hoger beroep op het standpunt dat alle door haar opgevoerde uitgaven zijn gedaan en dat dit zakelijke kosten zijn die in het onderhavige jaar in aftrek kunnen worden gebracht.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.4. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot, naar het Hof begrijpt, vermindering van de aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.257 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag in de premie Ziekenfondswet zelfstandigen.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft – voor zover hier van belang - het volgende overwogen:

“De hoogte van de aanslag

4.2. Nu op [belanghebbende] reeds de bewijslast rust feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die kunnen leiden tot een lagere belasting, kan het niet doen van aangifte niet leiden tot omkering van die bewijslast met betrekking tot de in 2.4 vermelde aftrekposten (vgl Hoge Raad 3 februari 2006, nr. 41.814, LJN AV0826, BNB 2006/205).

4.3. [De Inspecteur] heeft de aftrek betwist van alle door [belanghebbende] vermelde kosten [zie 3.3 hiervoor, Hof]. Daartoe stelt [de Inspecteur] dat hij niet kan beoordelen of de kosten zakelijk zijn, of bepaalde kosten al dan niet geactiveerd moeten worden dan wel op die kosten de in de artikelen 3.14, 3.15 en 3.16 van de Wet IB 2001 vermelde aftrekbeperkingen van toepassing zijn. [De Inspecteur] heeft hierbij onder andere gewezen op bijvoorbeeld de kosten voor telefonie, antwoordservice en internet, reclame en sponsoring, kantoormeubilair en benodigdheden, deurwaarders- en procureurskosten, lidmaatschappen en abonnementen.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende], tegenover de gemotiveerde betwisting van [de Inspecteur], niet aannemelijk gemaakt dat zij een zodanig bedrag aan kosten ten laste van haar inkomen kan brengen dat het door [de Inspecteur] vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden verminderd.

Verzuimboete

4.5. Vaststaat dat ten tijde van het opleggen van de aanslag nog geen aangifte was gedaan. Daarmee was [belanghebbende] in verzuim als bedoeld in artikel 67a, eerste lid van de Awr. Met het door [de Inspecteur] verstrekte overzicht van het aantal eerder gepleegde verzuimen, acht de rechtbank bewezen dat in het onderhavige geval sprake is van een vijfde verzuim. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank acht de boete ook overigens passend en geboden.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Naar ’s Hofs oordeel heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof voegt daar het volgende aan toe. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, met hetgeen zij in haar hogerberoepschrift heeft aangevoerd, noch met de bij dat beroepschrift gevoegde aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en premie ziekenfondsverzekering voor het jaar 2005, aannemelijk gemaakt dat de door de Inspecteur gemaakte schatting van de ondernemingswinst onredelijk hoog is. Voorts is in hoger beroep niet gebleken van feiten of omstandigheden die het Hof aanleiding geven de boete te matigen. Belanghebbende heeft daaromtrent ook niets gesteld. Het Hof acht de boete ook overigens passend en geboden.

7.2. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8.2. Het hoger beroep is gericht tegen één uitspraak van de rechtbank. Daarom had in hoger beroep maar eenmaal griffierecht moeten worden geheven. De griffier zal het teveel betaalde bedrag van € 111 aan belanghebbende restitueren.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 20 september 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.