Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-08-2011, BU5022, BK-10/00806, 11/00335 en 11/00336
Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-08-2011, BU5022, BK-10/00806, 11/00335 en 11/00336
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 26 augustus 2011
- Datum publicatie
- 18 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5022
- Zaaknummer
- BK-10/00806, 11/00335 en 11/00336
Inhoudsindicatie
Motorrijtuigenbelasting. Boete. Verwijzingszaak HR 17 december 2010, nr. 09/01574. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich beiden op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen over de tijdvakken van 18 maart 1999 tot en met 17 maart 2000 en 18 maart 2000 tot en met 17 maart 2001 alsmede de daarbij behorende opgelegde boeten moeten komen te vervallen. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie. Gelet op het feit dat belanghebbende minimaal tot op 11 juli 2003 houder van het desbetreffende voertuig is en de constateringdatum 11 juli 2003 is, is belanghebbende belasting verschuldigd. De naheffingsaanslag over het tijdvak van 18 maart 2001 tot en met 17 maart 2002 wordt verminderd tot op € 709. De daarbij behorende boetebeschikking wordt gewijzigd in die zin dat de boete wordt verminderd tot op € 45.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummers BK-10/00806, 11/00335 en 11/00336
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 26 augustus 2011
in het geding tussen
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Centrale administratie, hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.
Naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en bezwaar
1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 13 oktober 2003 aan belanghebbende
- over het tijdvak van 18 maart 1999 tot en met 17 maart 2000 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 587;
- over het tijdvak van 18 maart 2000 tot en met 17 maart 2001 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 774;
- over het tijdvak van 18 maart 2001 tot en met 17 maart 2002 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 734.
In alle drie gevallen is met de naheffingsaanslag bij beschikking een boete vastgesteld van 100 percent van het bedrag van de aanslag.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in een geschrift, gedagtekend 26 april 2006, vervatte uitspraken op bezwaar belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar. Bij tegelijk ambtshalve genomen besluiten heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boeten verminderd, telkens tot op 50 percent van het bedrag van de aanslag.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Bij uitspraak van 2 april 2008, nummers AWB 06/6299 t/m 06/6301, heeft de rechtbank de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen vernietigd.
2.2. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij uitspraak van 5 maart 2009, nummers 08/00419 t/m 08/00421 heeft dat Hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar rechtbank Haarlem ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van ’s Hofs uitspraak.
2.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
2.4. Bij zijn arrest van 17 december 2010, nummer 09/01574 (hierna: verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest.
2.5. Partijen hebben zich naar aanleiding van het verwijzingsarrest schriftelijk uitgelaten.
Zij hebben van elkaars schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen. Het Hof rekent die schrifturen tot de gedingstukken. Naderhand is tussen het Hof en partijen nog gecorrespondeerd.
2.6. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Bij belanghebbende (een taxi-ondernemer) heeft een onderzoek van de Belastingdienst plaatsgevonden. Van de bevindingen van dat onderzoek is een controlerapport, gedagtekend 11 juli 2003, opgesteld. Het controlerapport vormde voor de Inspecteur aanleiding om op 13 oktober 2003 van belanghebbende motorrijtuigenbelasting na te heffen wegens het ten onrechte toegepast zijn van de taxivrijstelling. Op de aanslagbiljetten zijn als tijdvak van naheffing vermeld
- 18 maart 1999 tot en met 17 maart 2000,
- 18 maart 2000 tot en met 17 maart 2001 en
- 18 maart 2001 tot en met 17 maart 2002.
3.2. Het vorenstaande betreft het motorrijtuig met het kenteken [XX-XX-XX] (Toyota Avensis).
3.3. Uit de door partijen ingediende schriftelijke uitlatingen omtrent het verwijzingsarrest blijkt dat belanghebbende minimaal tot op 11 juli 2003 houder is van dat motorrijtuig.
Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich beiden op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen over de tijdvakken van 18 maart 1999 tot en met 17 maart 2000 en 18 maart 2000 tot en met 17 maart 2001 alsmede de daarbij behorende opgelegde boeten moeten komen te vervallen.
4.2. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie.
4.3. Gelet op het feit dat belanghebbende minimaal tot op 11 juli 2003 houder van het desbetreffende voertuig is en de constateringdatum 11 juli 2003 is, is belanghebbende belasting verschuldigd. De Inspecteur heeft die belasting berekend op € 709 euro. Het Hof volgt de Inspecteur hierin. De ter zake voorhanden zijnde gegevens wijzen uit dat de naheffing daarmee niet tot een te hoog bedrag is becijferd.
4.4. Anders dan de Inspecteur acht het Hof een boete ter hoogte van een bedrag van € 45 juist en onder de gegeven omstandigheden passend en geboden.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in het hoger beroep na verwijzing. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 161 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (½ punt à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers BK- 10/00806, 11/00335 en 11/00336 met elkaar samenhangen.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, doch uitsluitend voor zover daarbij de naheffingsaanslag over het tijdvak van 18 maart 2001 tot en met 17 maart 2002 en de daarbij behorende boetebeschikking zijn vernietigd,
- vernietigt de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur,
- vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak van 18 maart 2001 tot en met 17 maart 2002 tot op € 709 en wijzigt de daarbij behorende boetebeschikking in die zin dat de boete wordt verminderd tot op € 45,
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het hoger beroep na verwijzing aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. C.D.N. van Vugt. De beslissing is op 26 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.