Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-08-2011, BU5026, BK-11/00139, 11/00343 en 11/00344

Gerechtshof 's-Gravenhage, 26-08-2011, BU5026, BK-11/00139, 11/00343 en 11/00344

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
26 augustus 2011
Datum publicatie
18 november 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU5026
Formele relaties
Zaaknummer
BK-11/00139, 11/00343 en 11/00344

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Boete. Verwijzingszaak HR 4 maart 2011, nr. 09/01348. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich beiden op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen en de opgelegde boeten moeten komen te vervallen. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-11/00139, 11/00343 en 11/00344

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 26 augustus 2011

in het geding tussen

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Centrale administratie, hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.

Naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en bezwaar

1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 22 april 2004 aan belanghebbende over de onderscheidene tijdvakken van 16 maart 1999 tot en met 15 maart 2000, van 16 maart 2000 tot en met 15 maart 2001 en van 16 maart 2001 tot en met 11 maart 2002 drie naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.195, € 1.205 respectievelijk € 1.170. In alle gevallen is met de naheffingsaanslag bij beschikking een boete vastgesteld van 100 percent van het bedrag van de aanslag.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in een geschrift, gedagtekend 22 februari 2006, vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boeten verminderd, telkens tot op 50 percent van het bedrag van de aanslag.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Bij uitspraak van 6 september 2007, nummers AWB 06/3758, 06/3759 en 06/3760, heeft de rechtbank

- de uitspraken van de Inspecteur vernietigd,

- de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen vernietigd en

- de Staat gelast het griffierecht van € 38 aan belanghebbende te vergoeden.

2.2. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij uitspraak van 17 februari 2009, onder meer met de nummers 07/00789, 07/00790 en 07/00791 heeft dat Hof

- de uitspraak van de rechtbank vernietigd behoudens voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding en het griffierecht,

- de uitspraken van de Inspecteur betreffende de naheffingsaanslagen bevestigd,

- de uitspraken van de Inspecteur betreffende de boetebeschikkingen vernietigd

- de boeten verminderd, elk tot op 10 percent van het bedrag van de aanslag en

- de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende (voor het deel dat ziet op de onderhavige zaken) ten bedrage van € 966.

2.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. De Staatssecretaris van Financiën heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

2.4. Bij zijn arrest van 4 maart 2011, nummer 09/01348 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest.

2.5. Partijen hebben zich naar aanleiding van het verwijzingsarrest schriftelijk uitgelaten.

Zij hebben van elkaars schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen. Het Hof rekent die schrifturen tot de gedingstukken.

2.6. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1. Op 13 januari 2004 heeft bij belanghebbende (een taxi-ondernemer) een onderzoek van de Belastingdienst plaatsgevonden. Van de bevindingen van dat onderzoek is een controlerapport, gedagtekend 29 januari 2004, opgesteld. Het controlerapport vormde voor de Inspecteur aanleiding om op 22 april 2004 van belanghebbende motorrijtuigenbelasting na te heffen wegens het ten onrechte toegepast zijn van de taxivrijstelling. Als tijdvak van naheffing is onderscheidenlijk op de aanslagbiljetten vermeld 16 maart 1999 tot en met 15 maart 2000, 16 maart 2000 tot en met 15 maart 2001 en 16 maart 2001 tot en met 11 maart 2002.

3.2. Het vorenstaande betreft het motorrijtuig met het kenteken [XX-XX-XX] (Mercedes).

3.3. Uit de door de Inspecteur ingediende schriftelijke uitlatingen omtrent het verwijzingsarrest blijkt dat belanghebbende met ingang van 12 maart 2002 geen houder meer is van dat motorrijtuig.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich beiden op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen en de opgelegde boeten moeten komen te vervallen.

4.2. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie. Bijgevolg dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten

5.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in het hoger beroep na verwijzing. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 161 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (½ punt à € 322 x 1 (gewicht van de zaak)). Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 11/00139, 11/00343 en 11/00344 met elkaar samenhangen.

5.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur ter zake van het hoger beroep in de onderhavige, samenhangende zaken eenmaal een griffierecht geheven van € 443.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het hoger beroep na verwijzing aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier drs. C.D.N. van Vugt. De beslissing is op 26 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.