Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-05-2011, BU8954, BK-10/00041
Gerechtshof 's-Gravenhage, 27-05-2011, BU8954, BK-10/00041
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 27 mei 2011
- Datum publicatie
- 21 december 2011
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8954
- Zaaknummer
- BK-10/00041
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Geen sprake van het ontbreken van een essentieel onderdeel op het aanslagbiljet. Vermindering heffingsrente.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-10/00041
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 27 mei 2011
in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V., statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest (kantoor [P]), de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 december 2009, nummer AWB 06/9744 OVDRBL, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking.
Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaren en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting van € 8.168 opgelegd. Voorts is bij beschikking € 899 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de bezwaren bij twee in één geschrift vervatte uitspraken afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 281 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld de door belanghebbende gemaakte proceskosten van € 1.644 aan belanghebbende te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 447 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarop heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend waarop door de Inspecteur is gereageerd in een conclusie van dupliek.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 april 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Partijen zijn verschenen.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Per 1 januari 2001 hebben de heer [A] en mevrouw [A]-[B] een zelfstandig gedeelte van hun onder de naam ”[C]” als vennootschap onder firma gedreven onderneming, inhoudende onder meer de exploitatie van onroerende zaken, ingebracht in belanghebbende.
3.2. Onderdeel van de inbreng is de onroerende zaak die is gelegen aan de [a-straat 1] te [Q]. Ter zake van de verkrijging in de zin der overdrachtsbelasting is een beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in artikel 15, lid 1, aanhef en onder e, ten tweede, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. De inbreng is vastgelegd in een notariële akte van 24 mei 2002.
3.3. Op 5 november 2003 is de onroerende zaak verkocht en geleverd aan een derde.
3.4. Bij belanghebbende is door de Inspecteur controle ingesteld. De bevindingen van de controle zijn vastgelegd in een controlerapport van 4 oktober 2004. Belanghebbende is op de hoogte gesteld van de inhoud van het rapport. Het rapport behoort in kopie tot de stukken van het geding. De inhoud moet als hier ingelast worden beschouwd
3.5. Omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van even genoemde vrijstellingsbepaling, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd alsmede heffingsrente berekend. Op de achterzijde van het aanslagbiljet is - onder meer - onder het kopje ”Toelichting op de naheffingsaanslag” de tekst opgenomen: ”Voor de toelichting op deze naheffingsaanslag wordt verwezen naar het rapport inzake een ingesteld onderzoek Overdrachtsbelasting d.d. 4 oktober 2004, alsmede de daaropvolgende correspondentie met de adviseur Dhr [D]”.
3.6. De correspondentie waarnaar in 3.5 is verwezen betreft in elk geval de brieven van respectievelijk van 18 oktober 2004 en 19 november 2004 van [D] RA aan de Inspecteur, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:
”(…)
3.2 In hetgeen [belanghebbende] over het ontbreken op het aanslagbiljet van de vermelding van het naheffingstijdvak heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor vernietiging van de naheffingsaanslag. Anders dan [belanghebbende] kennelijk meent is bij de overdrachtsbelasting geen sprake van een tijdvakheffing, maar van een tijdstipheffing. Van het ontbreken van een essentieel onderdeel op het aanslagbiljet is in het onderhavige geval dan ook geen sprake. Het getal 2005 in het aanslagnummer duidt niet op het heffingstijdvak, maar moet geacht worden te zien op het jaar, waarin de naheffingsaanslag is opgelegd. Gezien de verwijzing op het aanslagbiljet naar het controlerapport van 4 oktober 2004, waarin onmiskenbaar is aangegeven dat het belastbare feit zich op 5 november 2003 heeft voorgedaan, moet het voor [belanghebbende] voldoende duidelijk zijn geweest waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft.
(…)
3.5 Nu [de Inspecteur] ter zitting in verband met het verloop van de procedure een vergoeding van proceskosten ten bedrage van in totaal € 1.644 heeft aangeboden en [belanghebbende] dit aanbod heeft aanvaard, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling tot genoemd bedrag.
(…)”
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. In hoger beroep betreft het geschil alleen het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag een dermate gebrek vertoont, dat deze niet in stand kan blijven. Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend. In de loop van het geding in hoger beroep heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen, met belanghebbende, dat de heffingsrente moet worden verminderd naar € 677, zo het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is.
5.2. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de naheffingsaanslag en tot vermindering van de heffingsrente naar € 677.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Dat door belanghebbende niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de in geding zijnde vrijstellingsbepaling is niet in geschil. Ook de becijfering van de naheffingsaanslag is geen voorwerp van het geding.
7.2. De stelling van belanghebbende dat de naheffingsaanslag zodanige (essentiële) gebreken vertoont, dat deze reeds daarom moet worden vernietigd, faalt. Het Hof schaart zich wat dat betreft achter de beslissing van de rechtbank waar het gaat om de motivering in 3.2 van haar uitspraak. Gelet ook op hetgeen hiervoor in 3.1 tot en met 3.6 als vastgesteld is weergegeven, moet het naar ’s Hofs oordeel belanghebbende zonder meer duidelijk zijn geweest welke feiten en omstandigheden aanleiding tot de naheffing hebben gegeven, meer in het bijzonder die welke de aanleiding vormden voor de vaststelling van de toestand dat niet kon worden voldaan aan de vrijstellingsvoorwaarden alsmede van het tijdstip waarop dit door de Inspecteur is geconstateerd, en voorts dat de vrijstelling derhalve ten onrechte is verleend.
7.3. Met partijen is het Hof van oordeel dat de heffingsrente moet worden verminderd naar € 677.
7.4. Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat het gelijk gedeeltelijk aan de zijde van belanghebbende is.
Proceskosten en griffierecht
8.1. In de omstandigheid dat het gelijk (ten dele) aan de zijde van belanghebbende is, vindt het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten stelt het Hof op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vast op € 1.638,75 (2,5 punt à € 437 x 1,5 (gewicht van de zaak)) wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig; in het bijzonder ziet het Hof geen grond voor een vergoeding van de werkelijke kosten.
8.2. Gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht dient aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep gestorte griffierecht van € 281 alsook het voor de behandeling van het hoger beroep gestorte griffierecht van € 447 te worden vergoed, in totaal € 728.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing betreffende de proceskosten;
- handhaaft de uitspraak van de Inspecteur die betrekking heeft op de naheffingsaanslag;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur die betrekking heeft op de beschikking inzake de heffingsrente;
- wijzigt de beschikking inzake de heffingsrente in die zin dat de heffingsrente wordt verminderd naar € 677;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.638,75; en
- gelast de Staat de voor deze zaak gestorte griffierechten van € 728 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier dra. M.A van der Valk. De beslissing is op 27 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.