Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-11-2011, BV2213, BK-10/00580

Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-11-2011, BV2213, BK-10/00580

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 november 2011
Datum publicatie
30 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2213
Formele relaties
Zaaknummer
BK-10/00580

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. In het verpleeghuis zijn geen gedeelten aan te wijzen die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, als bedoeld in art. 220e Gemeentewet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00580

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 9 november 2011

in het geding tussen

Stichting [X], gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Westland, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank

’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 15 juli 2010 nummer AWB 09/8910 WOZ, betreffende na te noemen beschikking en aanslag.

Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1 De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 wegens het gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Q], ook wel genoemd ‘[A]’ (hierna: [A]), met dagtekening 29 februari 2008 een aanslag in de onroerendezaakbelasting (gebruikersbelasting) voor een niet-woning opgelegd naar een heffingsmaatstaf van € 6.546.000. De heffingsmaatstaf is gebaseerd op een gelijktijdig genomen beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), geldend voor het jaar 2008, met waardepeildatum 1 januari 2007.

1.2 Bij uitspraak op bezwaar is de waarde van [A] verlaagd tot € 5.060.000. De heffingsmaatstaf ten aanzien van het gebruik is verminderd tot € 4.797.000.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 448. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 september 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Het hoger beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep met nummer BK-10/579. Beide partijen zijn ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal voor beide voormelde zaken opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is tussen partijen als niet in geschil, dan wel door een van de partijen gesteld en door de wederpartij niet dan wel onvoldoende betwist, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1 [A] is een verpleeghuis dat beschikt over ongeveer 152 plaatsen voor huisvesting en behandeling, namelijk 88 plaatsen voor psychogeriatrische zorg en 64 plaatsen voor somatische zorg. Daarnaast heeft [A] 22 plaatsen voor psychogeriatrische dagbehandeling. Degenen die de rest van hun leven in het verpleeghuis blijven, ontvangen de nodige hulp en verzorging en zijn niet in staat om zelfstandig te wonen. De kamers van het verpleeghuis bevatten 6, 4 of 2 bedden. De kamers zijn niet afsluitbaar. De keuken, het toilet en de badkamer zijn gemeenschappelijk. In het verpleeghuis zijn voor de tijdbesteding overdag dagverblijfsruimten aanwezig. De dagbehandeling is ondergebracht in de kelder.

3.2 Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd, omdat de Inspecteur het ‘zusterhuis’, een gedeelte van het object, heeft aangemerkt als ‘in hoofdzaak dienend tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden’ in de zin van artikel 220e van de Gemeentewet en dit ‘zusterhuis’ is daarom door de Inspecteur vrijgesteld van de heffing van de gebruikersbelasting.

3.3 De inrichting van de kamers en de dagverblijfsruimten wordt grotendeels verzorgd door [A]. De kamers zijn standaard ingericht en er is een hooglaagbed aanwezig. De patiënten hebben enige inspraak met betrekking tot de inrichting van de kamers, bijvoorbeeld bij het aanbrengen van schilderijen en dergelijke.

3.4 ’s Ochtends worden de patiënten uit bed geholpen en gaan ze naar de dagverblijfsruimte. Vaak blijven ze daar vervolgens gedurende de dag zitten.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1 In geschil is of in [A] delen aanwezig zijn die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en daarom niet in de heffingsmaatstaf van de gebruikersbelasting moeten worden betrokken.

4.2 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de slaapkamers, dagverblijfsruimten, keukens, badkamers en bijbehorende verkeersruimten woondelen betreffen. Primair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de heffingsmaatstaf verminderd dient te worden met 47 percent. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de verkeersruimten niet moeten worden meegerekend bij de berekening van woondelen. Als de verkeersruimten niet worden meegerekend bij deze delen, dan komt belanghebbende op een vermindering van de heffingsmaatstaf met 35 percent.

4.3 De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de zorgfunctie in het complex overheersend is en dat daarom geen sprake is van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat van wonen in het complex sprake is voor de oppervlakte van de patiëntenverblijven, die 30,07 percent van de gehele oppervlakte beslaat. De Inspecteur heeft bij zijn verweerschrift een bijlage overgelegd met de waarde die aan de oppervlakte per vierkante meter van de diverse onderdelen van [A] zou moeten worden toegerekend. Bij een vermindering van de heffingsgrondslag met de aan de slaapkamers, dagverblijfsruimten, keukens en badkamers toe te kennen waarde komt hij tot een heffingsgrondslag voor de OZB-gebruikersbelasting van € 3.505.059.

4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1 Het hoger beroep van belanghebbende strekt primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en vermindering van de aanslag tot een naar een heffingsgrondslag van € 2.681.000. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van de aanslag tot een naar een heffingsgrondslag van € 3.289.000.

5.2 De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Subsidiair concludeert hij tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een heffingsgrondslag van € 3.505.059.

Oordeel van de rechtbank

6 De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen, waarbij voor „eiser” respectievelijk „verweerder” dient te worden gelezen belanghebbende onderscheidenlijk de Inspecteur:

2.7. Artikel 220 van de Gemeentewet luidt (voor zover hier van belang):

“Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken kunnen onder de naam onroerende-zaakbelastingen worden geheven:

a. een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken;”

Artikel 220e van de Gemeentewet luidt:

“In afwijking van artikel 220c wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.”

2.8. Vooropgesteld zij dat belastbaarheid hoofdregel is en een vrijstelling van belasting de uitzondering. Dit brengt mee dat het op de weg van eiseres ligt aannemelijk te maken op grond waarvan en in hoeverre de vrijstelling van toepassing is.

2.9. Eiseres stelt dat de woonkamers, keukens, slaapkamers, badkamers, toiletten en bijbehorende gangen, de gedeelten van het verpleegtehuis betreffen die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. De bewoners van [A] hebben hun duurzame tehuis aan de [a-straat 1] te [Q]; net als in andere woningen wordt er gegeten, geslapen, televisie gekeken en wordt visite ontvangen. Er wordt volgens eiseres een vorm van huisvesting aangeboden, zodanig dat de ouderen zoveel mogelijk zelfstandig kunnen wonen. Aan het hoofdzakelijkheidscriterium is volgens eiseres voldaan, omdat uit een onderzoek van het College tarieven gezondheidszorg is gebleken dat in verpleeghuizen gemiddeld slechts 21,8 uur per week aan (directe en indirecte) zorg per bewoner wordt geboden, hetgeen 12% van de dag is. Eiseres schat dat 69% van de oppervlakte van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient dan wel in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij niet over het precieze aantal vierkante meters beschikt. Verweerder stelt dat eiseres het door haar gestelde percentage niet heeft onderbouwd en betwist het percentage. Eiseres heeft voorts verklaard dat de hallen, de kantoren (en de daarbij behorende gangen), de opslagruimtes en de ruimtes voor fysiotherapie niet in de 69% zijn begrepen en dat de grond naar rato is toegedeeld aan de gedeelten. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij geen behoefte heeft om met verweerder te overleggen om zodoende tot overeenstemming te komen over het percentage van de onroerende zaak dat ziet op gemengd gebruik (ruimten waarin zowel sprake is van wonen als van zorgverlening).

2.10. In zijn arrest van 16 november 2007, nr. 40.847, BNB 2008/24, dat is gewezen voor de toepassing van het inmiddels vervallen tweede lid van artikel 220f van de Gemeentewet, heeft de Hoge Raad onder meer geoordeeld dat onjuist is de opvatting dat de enkele omstandigheid dat in het verpleeghuis het wonen is gecombineerd met een andere functie die in wezen - voor het verpleeghuis als geheel beschouwd - de hoofdfunctie vormt, uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel dienstbaar zijn aan woondoeleinden in de zin van voormelde bepaling. Om te kunnen beoordelen of en in hoeverre de in 2.7 hiervoor vermelde vrijstelling van toepassing is, dient voor elk gedeelte van de onroerende zaak te worden bepaald of het in hoofdzaak tot woning dient of in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat enkel de gedeelten die in de door verweerder vastgestelde heffingsgrondslag zijn betrokken in aanmerking kunnen worden genomen.

2.11. Eiseres heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, op grond waarvan kan worden aangenomen dat 69% van de door verweerder vastgestelde heffingsgrondslag ziet op gemengd gebruik, terwijl dit bij betwisting door verweerder, wel op haar weg lag. Zo heeft eiseres geen schriftelijke stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt welk feitencomplex ten grondslag ligt aan het geschil. Uit de bijlage bij het bezwaarschrift – welke eiseres in de bezwaarfase aan verweerder heeft overgelegd ter onderbouwing van de door haar voorgestane totale waarde – kan de rechtbank het feitencomplex niet afleiden. Eiseres heeft weliswaar duidelijke standpunten ingenomen ten aanzien van het toepasselijke recht, echter nu een (duidelijk) feitencomplex ontbreekt, kan de rechtbank niet over die standpunten oordelen. De rechtbank merkt hierbij op dat eiseres met haar (enkele) verwijzing naar het in 2.9 hiervoor vermelde onderzoek van het College tarieven gezondheidszorg slechts ingaat op de vraag of wordt voldaan aan het hoofzakelijkheidscriterium, maar niet op de daaraan voorafgaande vaststelling van het feitencomplex.

2.12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.1 Niet in geschil is dat [A] een onroerende zaak is die niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220 onder a Gemeentewet. Het Hof zal hiervan uitgaan omdat het gemeenschappelijke standpunt geen blijk geeft van een onjuist inzicht in het recht. De Inspecteur kan derhalve ingevolge voormeld artikel een belasting heffen van de gebruiker van de onroerende zaak.

7.1.2 Ingevolge artikel 220e Gemeentewet wordt, in afwijking van artikel 220c, bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting bedoeld in artikel 220, onderdeel a, de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, buiten aanmerking gelaten.

7.2 In het onderhavige geval dient de vraag te worden beantwoord of de kamers, de dagverblijfsruimten, keukens, badkamers en de daarbij horende verkeersruimten in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden en of op grond daarvan een vermindering van de OZB-gebruikersbelasting dient plaats te vinden.

7.3.1 Voor de door belanghebbende genoemde delen van de onroerende zaak dient te worden beoordeeld of deze op zichzelf beschouwd in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Daarbij dient volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de term ‘in hoofdzaak’ te worden uitgelegd als: voor ten minste zeventig procent.

7.3.2 Wil een ruimte in hoofdzaak een woonfunctie hebben, dan is naar het oordeel van het Hof van essentieel belang dat men in die ruimte als individu (of in eigen gezinsverband) in zekere mate vrijelijk kan verblijven. Daarbij dient onder vrijelijk verblijven te worden verstaan dat in de ruimte enige privacy wordt geboden. Voorts dient men in dat kader in zekere mate over de eigen tijd te kunnen beschikken en over de ruimte waarin men die tijd doorbrengt. Uit het criterium ‘in hoofdzaak’ volgt dat de tijd en de ruimte niet volledig vrij aan de bewoners ter beschikking hoeven te staan. Wil een woonfunctie in een ruimte in hoofdzaak aanwezig zijn, dan zal vrijheid in voormelde zin de boventoon moeten voeren boven de (mogelijkheid van) inmenging door derden.

7.3.3 Van een vrijelijk verblijf in voormelde zin is in [A] geen sprake. De patiënten worden ’s ochtends zoveel mogelijk naar de dagverblijfsruimte gebracht om daar de rest van de dag te blijven. Vrije besteding van de eigen tijd lijkt niet aan de orde; de patiënten zijn onderworpen aan het verpleegritme. Vrije beschikking over de ruimte waarin men zijn tijd doorbrengt doet zich evenmin voor. De patiënten worden na de nachtrust door het personeel naar de dagverblijfsruimte gebracht om daar verder de dag door te brengen. Verder hebben de patiënten niet de vrije beschikking over de ruimten waarin ze verblijven. De kamers en de dagverblijfsruimten zijn niet afsluitbaar en de inrichting wordt grotendeels verzorgd en bepaald door [A].

7.4. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd, omdat de Inspecteur het ‘zusterhuis’, een gedeelte van het object, heeft aangemerkt als ‘in hoofdzaak dienend tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden’ in de zin van artikel 220e van de Gemeentewet. De Inspecteur is nadien teruggekomen op zijn aanvankelijk ingenomen standpunt en heeft - indien het Hof hem niet volgt in zijn principiële stellingname inzake de kwalificatie als niet-woning - deswege een beroep gedaan op interne compensatie. Nu het Hof de Inspecteur volgt in zijn principiële stelling is de kwalificatie van het zusterhuis als woning of niet-woning om die reden niet meer van belang voor de hoogte van de onderhavige aanslag. Het Hof merkt hierbij echter nog op dat uit de ter zitting overgelegde foto’s blijkt dat het zusterhuis (deels) als opslag werd gebruikt. De functie als bergruimte brengt mee dat het zusterhuis niet voor woondoeleinden wordt gebruikt. Ook een afbakening als apart object, zoals belanghebbende betoogt, is niet aan de orde. Het zusterhuis stond belanghebbende ter beschikking en niet gesteld of gebleken is dat een deel van het ‘zusterhuis’ geheel ‘kaal’ was en niet geschikt was voor bewoning of enige andere vorm van gebruik.

7.5 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat in [A] geen gedeelten zijn aan te wijzen die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, als bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet.

7.6 Op grond van het bovenstaande is het hoger beroep ongegrond. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 9 november 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.