Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-12-2011, BV2233, BK-10/00304
Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-12-2011, BV2233, BK-10/00304
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 december 2011
- Datum publicatie
- 1 februari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2233
- Zaaknummer
- BK-10/00304
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verdeling gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. In hoger beroep hebben belanghebbende en zijn echtgenote aangegeven de door hen bij de aangifte gekozen verdeling te willen handhaven. Het Hof zal hen in deze gezamenlijke keuze volgen en de aanslag dienovereenkomstig vaststellen.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00304
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 21 december 2011
in het geding tussen:
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2010, nummer 09/3826, betreffende na te vermelden aanslag.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 met dagtekening 26 oktober 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen in box 1 van € 9.200.
Bij aanslag is aan belanghebbende een teruggaaf toegekend van € 4.040.
1.2. Bij brief van 27 oktober 2007, ontvangen bij de Inspecteur op 30 oktober 2007, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2007 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
17 november 2010, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Bij brieven van 29 december 2010 heeft het Gerechtshof het onderzoek heropend. Aan de Inspecteur zijn schriftelijk vragen gesteld. De Inspecteur heeft daarop geantwoord bij brief van 31 december 2010. Dit nadere stuk is doorgestuurd aan belanghebbenden. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief met bijlagen van 2 februari 2011. Deze nadere stukken zijn doorgestuurd naar de Inspecteur.
2.4. De nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 november 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.031.
3.2. De echtgenote van belanghebbende heeft aangifte gedaan voor het jaar 2005 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. In haar aangifte zijn looninkomsten van € 18.031, een negatief bedrag van € 6.221 aan kosten eigen woning en een persoonsgebonden aftrek van € 11.810 in aanmerking genomen. Aan persoonsgebonden aftrek resteert een bedrag van € 7.993.
3.3. De voorlopige aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd.
3.4. In een brief van de Inspecteur van 11 oktober 2007 is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van het gesprek dat ik op 26 september jl. met u te [Z] heb gehad, deel ik u mede dat ik diverse jaren nog heb kunnen rechtzetten. Daarnaast heb ik de aangiften over het jaar 2005 definitief afgewerkt.
(…)
2005
De aangiften zijn voor u beiden fiscaal onvoordelig ingevuld. Ik heb de aftrekposten en de heffingskortingen op een zodanige wijze verdeeld dat het rendement het hoogst is.
Ik heb de inkomens als volgt vastgesteld:
[X] [Y]
* inkomsten uit vroeger arbeid (IOAZ) € 18.031 € 18.031
* aftrekpost eigen woning - 6.221 -/- -
* aftrekpost buitengewone uitgaven - 2.448 -/- -
* restant persoonsgebonden aftrek - 162 -/- -
inkomen € 9.200 € 18.031
* nog te verrekenen verliezen - 18.031 -/-
Belastbaar inkomen € 9.200 nihil
* kinderkorting X
* aanvullende kinderkorting X
Dit leidt tot een negatieve aanslag voor de heer van -/- € 4.039 (dagtekening 25/10 a.s.) en een nihilaanslag voor mevrouw (dagtekening 25/10 a.s.).
Het onverrekend verlies voor mevrouw bedraagt per 31 december 2004 € 104.390. Dit wordt verminderd met de verrekening in 2005 ad € 18.031, zodat voor de jaren 2006 en volgende nog een onverrekend verlies resteert van € 86.359.”
3.5. Ten gevolge van de verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen door de Inspecteur, heeft de echtgenote van belanghebbende een aanslag gehad met een te betalen bedrag van per saldo € 1.460.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen verdeeld moeten worden volgens de door belanghebbende gewenste verdeling.
4.2. Belanghebbende is van mening dat de aanslag niet op het juiste bedrag is vastgesteld. Hij is van oordeel dat de aanslag moet worden vastgesteld overeenkomstig de door hem en zijn echtgenote in de ingediende aangiften opgegeven verdeling.
4.3. De Inspecteur is van mening dat de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen verdeeld zijn op de voor belanghebbende meest gunstige wijze en dat hij tijdens een bezoek aan belanghebbende ook met belanghebbende heeft afgesproken de aanslagen 2005 van hem en zijn echtgenote af te werken op de voor hen meest gunstige wijze. De aanslagen 2005 van belanghebbende en zijn echtgenote zijn dan ook op de juiste bedragen vastgesteld volgens de Inspecteur.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een verdeling van de aftrekposten overeenkomstig de aangifte. Bij belanghebbende zal dit leiden tot een hogere aanslag.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1.1. Artikel 2.17, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2005) luidt als volgt:
“Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner worden geacht bij hen op te komen respectievelijk tot hun bezit te behoren, in de onderlinge verhouding die zij daarvoor ieder jaar bij het doen van aangifte kiezen.”
6.1.2. Artikel 2.17, vierde lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2005), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel of bestanddeel van de rendementsgrondslag dan wel gedeelte daarvan tot stand gekomen onderlinge verhouding kan door de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslag, navorderingsaanslag, conserverende aanslag of conserverende navorderingsaanslag van een van hen waarin het desbetreffende bestanddeel of gedeelte daarvan is begrepen, onherroepelijk vaststaat.”
6.2. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn beiden tijdig in bezwaar, beroep en hoger beroep gekomen tegen de aanslagen. De aanslagen staan daarom nog niet onherroepelijk vast. Op grond van bovenstaand wetsartikel kan daarom ook nu nog de voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel of voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen tot stand gekomen onderlinge verhouding worden gewijzigd door de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
6.3. De Inspecteur stelt dat hij heeft toegezegd de voor belanghebbende en zijn echtgenote meest gunstige verdeling aan te brengen en dat belanghebbende en zijn echtgenote hiermee akkoord gingen. Een dergelijke toezegging van de Inspecteur waar belanghebbende kennelijk mee akkoord ging, is echter te vaag om bindend te zijn voor partijen. Onduidelijk is bovendien of over vele jaren bezien de door de Inspecteur aangebrachte verdeling voordeliger is dan de door belanghebbende en zijn echtgenote voorgestane verdeling. Als de echtgenote van belanghebbende voldoende inkomen heeft om het restant van de persoonsgebonden aftrek en haar resterende verliezen te verrekenen, dan is de door haar en haar echtgenoot gekozen verdeling uiteindelijk voordeliger. Door de verdeling van de Inspecteur is namelijk het inkomen van belanghebbende van het onderhavige jaar lager geworden, waardoor zijn echtgenote, wier inkomen in dit jaar nihil was, een deel van eerder aan haar uitbetaalde heffingskortingen terug moet betalen. Bij de door hen voorgestane verdeling behoudt de echtgenote van belanghebbende het recht op uitbetaling van deze heffingskortingen. Een restant persoonsgebonden aftrek mag de echtgenote van belanghebbende meenemen naar een volgend jaar, evenals het restant aan te verrekenen verliezen.
6.4. In hoger beroep hebben belanghebbende en zijn echtgenote aangegeven de door hen bij de aangifte gekozen verdeling te willen handhaven. Het Hof zal hen in deze gezamenlijke keuze volgen en de aanslag dienovereenkomstig vaststellen.
6.5. Het hoger beroep is gegrond.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 79,56, zijnde de reiskosten voor het bijwonen van de zitting op 17 november 2010 en de zitting op 30 november 2011 per openbaar vervoer tweede klasse van het woonadres van belanghebbende naar het Hof.
7.2. Tevens dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht bij de rechtbank ter hoogte van € 39 en het betaalde griffierecht bij het Hof ter hoogte van € 111 aan belanghebbende te vergoeden.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de aanslag vast op een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 18.031;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 79,56;
- en gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 150 aan griffierechten te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 21 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.