Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-12-2011, BV2237, BK-10/00307

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-12-2011, BV2237, BK-10/00307

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 december 2011
Datum publicatie
1 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2237
Zaaknummer
BK-10/00307

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De aanslag is vastgesteld conform de aankondiging in een brief van de Inspecteur van 4 april 2005. Belanghebbende heeft geen grieven aangevoerd tegen de hoogte van deze aanslag. Het Hof is ook anderszins niet gebleken van feiten en omstandigheden die tot de conclusie zouden leiden dat de aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00307

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 21 december 2011

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2010, nummer 09/3829, betreffende na te vermelden aanslag en beschikking.

Aanslag en beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 met dagtekening 22 juli 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil en bij gelijktijdig genomen beschikking het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 16.142. De aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van € 1960, waarin begrepen een bedrag van € 119 aan heffingsrente.

1.2. Bij brief van 20 juli 2005, ontvangen bij de Inspecteur op 21 juli 2005, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2007 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

17 november 2010, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Bij brieven van 29 december 2010 heeft het Gerechtshof het onderzoek heropend. Aan de Inspecteur zijn schriftelijk vragen gesteld. De Inspecteur heeft daarop geantwoord bij brief van 31 december 2010. Dit nadere stuk is doorgestuurd aan belanghebbenden. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief met bijlagen van 2 februari 2011.

2.4. De nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 november 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:

3.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2003 een negatief resultaat uit onderneming aangegeven.

3.2. Aan belanghebbende, sofinummer [xxxx.xx.xxx], is met dagtekening 22 juli 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil en bij gelijktijdig genomen beschikking is het verlies vastgesteld op € 16.142.

3.3. Bij voorlopige aanslag is de algemene heffingskorting ter hoogte van € 1.766 en de arbeidskorting van € 75 uitbetaald.

3.4. Aan de echtgenote van belanghebbende is met dagtekening 21 juli 2005 voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar bedrag van nihil en bij gelijktijdig genomen beschikking een verlies vastgesteld van € 12.067.

3.5. De definitieve aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van € 1.960. Dit te betalen bedrag ziet op een bedrag van € 119 aan verschuldigde heffingsrente en op een bedrag van € 1.841 aan een verrekend bedrag van eerdere (voorlopige) aanslagen. Bij deze eerdere voorlopige aanslag is de algemene heffingskorting ter hoogte van € 1.766 en de arbeidskorting van € 75 uitbetaald.

3.6. De Inspecteur heeft een brief met dagtekening 4 april 2005 gestuurd naar belanghebbende.

In de brief heeft de Inspecteur aangegeven dat hij naar aanleiding van de bespreking van

30 maart 2005, voornemens is om het inkomen van belanghebbende als volgt vast te stellen:

1999: € 363;

2000: € 3.813;

2001: negatief € 11.365;

2002: € 35.007;

2003: negatief € 16.142;

2004: € 19.394.

De Inspecteur heeft belanghebbende en zijn echtgenote verzocht om schriftelijk te bevestigen dat zij akkoord gaan met de inhoud en strekking van dit schrijven. De brief is ondertekend door belanghebbende en zijn echtgenote.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.

4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag te hoog is vastgesteld.

4.3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag en de beschikking heffingsrente.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Bij een fiscaal partnerschap komt de minstverdienende partner in aanmerking voor uitbetaling van heffingskorting, indien de eigen verschuldigde belasting te laag is om de van toepassing zijnde heffingskorting daarop in mindering te brengen. De uit te betalen heffingskorting kan echter niet meer bedragen dan de gecombineerde inkomensheffing verminderd met de gecombineerde heffingskorting van de meest verdienende partner (artikel 8.8 en artikel 8.9 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001).

6.2. In het onderhavige geval hebben zowel belanghebbende als zijn echtgenote een negatief inkomen. Als gevolg hiervan hebben zij geen van beiden recht op de gecombineerde inkomensheffing. Een recht op uitbetaling van de gecombineerde heffingskorting heeft belanghebbende daarom niet. Ten onrechte is bij voorlopige aanslag heffingskorting aan belanghebbende uitbetaald.

6.3. De aanslag is vastgesteld conform de aankondiging in een brief van de Inspecteur van

4 april 2005. Belanghebbende heeft geen grieven aangevoerd tegen de hoogte van deze aanslag. Het Hof is ook anderszins niet gebleken van feiten en omstandigheden die tot de conclusie zouden leiden dat de aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld. De Inspecteur heeft aangevoerd dat voor het jaar 2003 geen te verrekenen verliezen meer bestonden. Belanghebbende heeft hiertegenover onvoldoende aangevoerd waaruit aannemelijk zou kunnen worden dat nog te verrekenen verliezen openstonden, dus ook dit is geen grond voor vernietiging van de aanslag.

6.4. Belanghebbende noemt voorts de aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverze-kering zelfstandigen 2002. In het kader van de onderhavige procedure kan deze aanslag niet beoordeeld worden. Belanghebbende had tegen deze aanslag zelfstandig bezwaar en beroep dienen in te stellen.

6.5. De aanslag is terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld. Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 21 december 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.