Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-12-2011, BV2238, BK-10/00308

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-12-2011, BV2238, BK-10/00308

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 december 2011
Datum publicatie
1 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2238
Zaaknummer
BK-10/00308

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Verdeling gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. In hoger beroep hebben belanghebbende en haar echtgenoot aangegeven de door hen bij de aangifte gekozen verdeling te willen handhaven. Het Hof zal partijen in deze gezamenlijke keuze volgen en de aanslag dienovereenkomstig vaststellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00308

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 21 december 2011

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2010, nummer 09/3830, betreffende na te vermelden aanslag.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 met dagtekening 26 oktober 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd. De aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van € 1460, waarin begrepen een bedrag van € 108 aan heffingsrente.

1.2. Bij brief van 25 oktober 2007, ontvangen bij de Inspecteur op 26 oktober 2007, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2007 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

17 november 2010, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

2.3. Bij brieven van 29 december 2010 heeft het Gerechtshof het onderzoek heropend. Aan de Inspecteur zijn schriftelijk vragen gesteld. De Inspecteur heeft daarop geantwoord bij brief van 31 december 2010. Dit nadere stuk is doorgestuurd aan belanghebbenden. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief met bijlagen van 2 februari 2011.

2.4. De nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 november 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:

3.1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor het jaar 2005 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. In de aangifte zijn looninkomsten van € 18.031, € 6.221 aan kosten eigen woning en een persoonsgebonden aftrek van € 11.810 in aanmerking genomen. Een persoonsgebonden aftrek van € 7.993 resteert.

3.2. De voorlopige aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd.

3.3. In een brief van de Inspecteur van 11 oktober 2007 is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“Naar aanleiding van het gesprek dat ik op 26 september jl. met u te [Z] heb gehad, deel ik u mede dat ik diverse jaren nog heb kunnen rechtzetten. Daarnaast heb ik de aangiften over het jaar 2005 definitief afgewerkt.

(…)

2005

De aangiften zijn voor u beiden fiscaal onvoordelig ingevuld. Ik heb de aftrekposten en de heffingskortingen op een zodanige wijze verdeeld dat het rendement het hoogst is.

Ik heb de inkomens als volgt vastgesteld.

[Y] [X]

* inkomsten uit vroeger arbeid (IOAZ) € 18.031 € 18.031

* aftrekpost eigen woning - 6.221 -/- -

* aftrekpost buitengewone uitgaven - 2.448 -/- -

* restant persoonsgebonden aftrek - 162 -/- -

inkomen €  9.200 € 18.031

* nog te verrekenen verliezen - 18.031 -/-

Belastbaar inkomen €  9.200 nihil

* kinderkorting X

* aanvullende kinderkorting X

Dit leidt tot een negatieve aanslag voor de heer van -/- € 4.039 (dagtekening 25/10 a.s.) en een nihilaanslag voor mevrouw (dagtekening 25/10 a.s.).

Het onverrekend verlies voor mevrouw bedraagt per 31 december 2004 € 104.390. Dit wordt verminderd met de verrekening in 2005 ad € 18.031, zodat voor de jaren 2006 en volgende nog een onverrekend verlies resteert van € 86.359.”

3.4. Ten gevolge van de verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen door de Inspecteur is aan belanghebbende een aanslag opgelegd met een te betalen bedrag van € 1.460.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen verdeeld moeten worden volgens de door belanghebbende gewenste verdeling.

4.2. Belanghebbende is van oordeel dat de aanslag niet op het juiste bedrag is vastgesteld. Zij is van oordeel dat de aanslag moet worden vastgesteld overeenkomstig de door haar en haar echtgenoot opgegeven verdeling.

4.3. De Inspecteur is van oordeel dat de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen nu verdeeld zijn op de voor belanghebbende en haar echtgenoot tezamen gunstigste wijze en dat hij tijdens een bezoek met de echtgenoot van belanghebbende heeft afgesproken de aanslagen 2005 van belanghebbende en haar echtgenoot af te werken op de voor hen gunstigste wijze. De aanslagen 2005 van belanghebbende en haar echtgenoot zijn dan ook op de juiste bedragen vastgesteld volgens de Inspecteur.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een verdeling van de aftrekposten overeenkomstig de aangifte.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1.1. Artikel 2.17, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2005) luidt als volgt:

“Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en bestanddelen van de rendementsgrondslag van de belastingplichtige en zijn partner worden geacht bij hen op te komen respectievelijk tot hun bezit te behoren, in de onderlinge verhouding die zij daarvoor ieder jaar bij het doen van aangifte kiezen.”

6.1.2. Artikel 2.17, vierde lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2005), luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“De voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel of bestanddeel van de rendementsgrondslag dan wel gedeelte daarvan tot stand gekomen onderlinge verhouding kan door de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslag, navorderingsaanslag, conserverende aanslag of conserverende navorderingsaanslag van een van hen waarin het desbetreffende bestanddeel of gedeelte daarvan is begrepen, onherroepelijk vaststaat.”

6.2. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn beiden tijdig in bezwaar, beroep en hoger beroep gekomen tegen de aanslagen. De aanslagen staan daarom nog niet onherroepelijk vast. Op grond van bovenstaand wetsartikel kan daarom ook nu nog de voor een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel of voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen tot stand gekomen onderlinge verhouding worden gewijzigd door de belastingplichtige en haar partner gezamenlijk.

6.3. De Inspecteur stelt dat hij heeft toegezegd de voor belanghebbende en haar echtgenoot meest gunstige verdeling aan te brengen en dat belanghebbende en haar echtgenoot hiermee akkoord gingen. Een dergelijke toezegging van de Inspecteur waar belanghebbende kennelijk mee akkoord ging, is echter te vaag om bindend te zijn voor partijen. Onduidelijk is bovendien of over vele jaren bezien de door de Inspecteur aangebrachte verdeling voordeliger is dan de door belanghebbende en haar echtgenoot voorgestane verdeling. Als belanghebbende voldoende inkomen heeft om het restant van de persoonsgebonden aftrek en haar resterende verliezen te verrekenen, dan is de door haar en haar echtgenoot gekozen verdeling uiteindelijk voordeliger. Door de verdeling van de Inspecteur is namelijk het inkomen van de echtgenoot van belanghebbende lager geworden, waardoor belanghebbende, wier inkomen in dit jaar nihil was, een deel van eerder aan haar uitbetaalde heffingskortingen terug moet betalen. Bij de door hen voorgestane verdeling behoudt belanghebbende het recht op uitbetaling van deze heffingskortingen Een restant persoonsgebonden aftrek mag belanghebbende meenemen naar een volgend jaar, evenals restanten van te verrekenen verliezen.

6.4. In hoger beroep hebben belanghebbende en haar echtgenoot aangegeven de door hen bij de aangifte gekozen verdeling te willen handhaven. Het Hof zal partijen in deze gezamenlijke keuze volgen en de aanslag dienovereenkomstig vaststellen.

6.5. Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 79,56, zijnde de reiskosten voor het bijwonen van de zitting op 17 november 2010 en de zitting op 30 november 2011 per openbaar vervoer tweede klasse van het woonadres van belanghebbende naar het Hof.

7.2. Tevens dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht bij de rechtbank ter hoogte van € 39 en het betaalde griffierecht bij het Hof ter hoogte van € 111 aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt de aanslag vast op een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van nihil met een restant persoonsgebonden aftrek van € 7.993;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 39,78;

- en gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 150 aan griffierechten te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 21 december 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.