Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-09-2011, BW3605, BK-09/00330
Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-09-2011, BW3605, BK-09/00330
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21 september 2011
- Datum publicatie
- 23 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2011:BW3605
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ4930, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:29, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-09/00330
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 Awb aan de rechter overgelegd. Nu belanghebbende zowel in de zin van artikel 4 van de AWR als voor de toepassing van de BRK en voor de toepassing van het verdrag Nederland-Zwitserland in het onderhavige jaar in Nederland woonde heeft de Inspecteur belanghebbende voor het jaar 2000 terecht ter zake van andere inkomsten uit arbeid ad € 465.963,40 (ƒ 1.026.848) in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betrokken.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-09/00330
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 21 september 2011
in het geding tussen:
[X] te [Z] (Zwitserland), hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 27 april 2009, nr. AWB 07/390 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag en beschikking.
Navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 3.106.390, en - bij gelijktijdig genomen beschikking -ƒ 344.707 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2007 de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.032.762 en de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot een bedrag van ƒ 111.769.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2.2. Beide partijen zijn verschenen ter zitting van het Hof op 13 oktober 2010 te 's-Gravenhage. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3.1. Het Hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, opgenomen onder 2 van haar uitspraak en voor zover in hoger beroep door het Hof als vaststaand aangemerkt, waarbij de rechtbank belanghebbende als ”eiser” en de Inspecteur als ”verweerder” heeft aangeduid:
”2.1 Eiser is op [dag en maand] 1961 zonder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met [persoon 1] (hierna: de echtgenote). Bij beschikking van 6 maart 1981 heeft de Arrondissementsrechtbank te Arnhem goedgekeurd dat de echtelieden alsnog huwelijkse voorwaarden maakten. De huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt bij akte van 10 april 1981, verleden voor notaris [persoon 2] te [P]. Aan de huwelijkse voorwaarden, volgens welke tussen de echtelieden generlei gemeenschap van goederen bestaat, is gevolg gegeven bij akte van scheiding van 13 april 1981, verleden voor dezelfde notaris, waarbij onder meer de echtelijke woning, gelegen [a-straat 1] te [Q], en de daarop drukkende hypothecaire schuld zijn toebedeeld aan de echtgenote.
2.2 Op 26 november 1993 is [A] N.V. (hierna: [A] NV) opgericht. Deze vennootschap is opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen en gevestigd op het door eiser aan de belastingdienst opgegeven woonadres voor de jaren 2000 tot en met 2003, zijnde [b-straat 1] te Curaçao. Op dit adres had eiser een appartement dat hij in 2003 heeft verkocht. Gedurende het jaar 2000 had eiser 84 procent van de aandelen in
[A] NV. De overige aandelen waren in handen van zijn kinderen [persoon 3], [persoon 4], [persoon 5] en [persoon 6], ieder 4 procent.
2.3 Vanaf eind jaren '80 was eiser lid van de raad van toezicht van [Woningstichting B] (hierna: [B]) te [R]. Van 9 september 1994 tot en met 5 oktober 2004 was hij voorzitter van deze raad en daarna, tot begin 2006, vice-voorzitter.
2.4 Op 7 december 2005 wordt in het Tri Partiete Overleg besloten dat tegen drie functionarissen van [B] een strafrechtelijk onderzoek zal worden ingesteld omdat wordt vermoed dat zij zich ten koste van [B] hebben verrijkt met onroerende zaaktransacties. Deze drie functionarissen zijn eiser, [persoon 7] en [persoon 8]. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek heeft verweerder, zo is te lezen in de brief van 15 december 2005, ter behoud van rechten, eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 3.106.390, als volgt gespecificeerd:
2.5 In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft op 3 oktober 2005 een doorzoeking plaatsgevonden van de in 2.1 vermelde woning te [Q]. Daarbij zijn administratieve bescheiden en een computer in beslag genomen. Op diezelfde datum is ook de woning van [persoon 7] doorzocht. Daarbij werd onder meer een losbladige succesagenda 2000 aangetroffen en in beslag genomen. De in beslag genomen bescheiden, computer en succesagenda zijn aan een onderzoek onderworpen. Van de bevindingen uit onder meer dit onderzoek is door [persoon 9], ambtenaar van de Belastingdienst/FIOD-ECD (hierna: de FIOD) een proces-verbaal van ambtshandeling is opgemaakt. Dit proces-verbaal draagt het codenummer [xx] en behoort in kopie tot de gedingstukken. De op de computer aangetroffen documenten zijn voor een deel uitgeprint. Deze prints behoren in kopie eveneens tot de gedingstukken.
2.6 In het kader van het strafrechtelijk onderzoek hebben [persoon 9] en [persoon 10], eveneens ambtenaar van de FIOD, op 22 november 2006 een proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal draagt het codenummer [xxx] en behoort in kopie tot de gedingstukken. (…)
2.7 Nadat eiser in beroep was gekomen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, heeft verweerder op 28 april 2007 alsnog uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij, het in het in 2.6 geciteerde proces-verbaal genoemde bedrag van 2000 ten bedrage van ƒ 1.026.848 (€ 465.963,42) als andere inkomsten uit arbeid in aanmerking genomen en de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 1.032.762.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1.1. In geschil is of:
a. de Inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft overgelegd;
b. belanghebbende, zo nodig met inachtneming van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: de BRK), in het jaar 2000 in Nederland woonde;
c. indien de vraag onder b. bevestigend moet worden beantwoord, belanghebbende voor de toepassing van het verdrag Nederland-Zwitserland, in het jaar 2000 in Nederland woonde;
d. indien de vragen onder b. en c. bevestigend moeten worden beantwoord, belanghebbende andere inkomsten uit arbeid heeft genoten.
4.1.2. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, terwijl de Inspecteur de tegenovergestelde mening is toegedaan.
Woonplaats
4.2.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in het jaar 2000 in Nederland en op Curaçao woonde en dat hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking had zodat hij voor de toepassing van de BRK geacht wordt inwoner te zijn van het land waar het middelpunt van zijn levensbelangen is gesitueerd. Dat middelpunt lag in Nederland. Ter onderbouwing van zijn standpunt voert de Inspecteur onder meer het volgende - kort en zakelijk weergegeven - aan:
4.2.1.1. Belanghebbende en zijn echtgenote leefden niet duurzaam gescheiden en de woning aan de [a-straat 1] te [Q] (hierna: de woning in Nederland) stond hen duurzaam ter beschikking. In een verslag van belanghebbende inzake zijn verblijf op Curaçao van
7 maart 2001 tot en met 15 maart 2001 is vermeld dat hij voor de eerste keer in het nieuwe jaar 2001 naar Curaçao gaat en dat hij door zijn echtgenote naar Schiphol is gebracht. Diverse documenten, daterende uit de periode oktober 2002 tot en met augustus 2004, tonen aan dat belanghebbende direct betrokken is bij de aankoop van een tuinhuis, een rieten dakbedekking, de inrichting van een slaapvertrek en een cruise samen met zijn echtgenote. Voorts was belanghebbende aanwezig bij een familieweekend in [S], bij een huisfeest, gaf hij een verkoopopdracht voor de woning in Nederland, voerde hij een gesprek met de aannemer en verzond hij kerstgroeten mede namens zijn echtgenote. Al deze activiteiten werden ontplooid in Nederland. Al de daarop betrekking hebbende documenten zijn aangetroffen in de in de woning in Nederland in beslag genomen computers.
4.2.1.2. De echtgenote van belanghebbende had vóór het jaar 2002 geen inkomsten en was dan ook afhankelijk van de inkomsten en het vermogen van belanghebbende.
4.2.1.3. Belanghebbende stond in Nederland een auto met Nederlands kenteken [XX-XX-XX] ter beschikking. In het jaar 2000 zijn twee facturen op naam van belanghebbende voor aan de auto verricht onderhoud aan het adres van de woning in Nederland verstuurd.
4.2.1.4. Een factuur op naam van belanghebbende voor een jaarabonnement op een Antilliaanse knipselkrant werd op 22 mei 2000 aan het adres van de woning in Nederland verzonden.
4.2.1.5. Blijkens facturen voor negen vluchten Curaçao-Amsterdam betrof een drietal facturen vluchten waarop belanghebbende samen met zijn echtgenote reisde, namelijk op
11 december 1999, 25 maart 2000 en 22 juli 2000.
4.2.1.6. Het door belanghebbende gemaakte overzicht van zijn verblijfplaatsen in het jaar 2000 is niet juist. Volgens dat overzicht zou belanghebbende in de perioden 14-22 februari, 1-9 september en 9-19 november op Curaçao hebben verbleven, maar dat komt niet overeen met de reizen van en naar Curaçao zoals opgenomen in het proces-verbaal [xx]. In een faxbericht van 1 februari 2000, verzonden vanuit de woning in Nederland, is vermeld dat belanghebbende van 4 tot en met 13 februari in Zwitserland zal verblijven, terwijl hij volgens het eerdervermelde overzicht reeds lange tijd in Zwitserland verbleef en slechts op
2 februari in Nederland is geweest.
4.2.1.7. In de in beslag genomen agenda’s van de heren [persoon 7], [persoon 8] en [persoon 11] is als adres van [X] telkens het adres van de woning in Nederland vermeld. Voorts staan daarin aantekeningen over contacten met de heer [X]. De data die voor deze afspraken zijn vastgelegd stroken niet met het hiervoor genoemde overzicht van belanghebbende.
4.2.1.8. Bij een doorzoeking door de FIOD op 3 oktober 2005 van de woning in Nederland is in de kofferbak van een op het erf voor de woning in Nederland geparkeerde auto een portefeuille aangetroffen waarop een sticker was geplakt met de tekst ”[X], [a-straat 1], [0000 XX] [Q]”. In die portefeuille zat een bankpas van de ABN AMRO Bank, rekeningnummer [nummer 1] ten name van belanghebbende en [A] N.V. (hierna: [A] NV). Belanghebbende was gemachtigd ter zake van deze rekening en op zijn naam was ook een bankpas voor deze rekening afgegeven. Op de navolgende data in het jaar 2000 werden in Nederland betalingen gedaan met de pinpas van [A] NV, terwijl belanghebbende volgens zijn eerdervermelde overzicht niet in Nederland verbleef: 6 en
10 januari, 3 en 17 april, 25 mei, 24 en 31 juli, 4 en 21 augustus, 27 september, 16, 9 en
25 oktober, 4 en 23 november en 6 december.
4.2.1.9. Vanuit de woning in Nederland zijn op de volgende data in het jaar 2000 faxberichten verstuurd, terwijl belanghebbende volgens zijn meergenoemde overzicht in het buitenland verbleef: 1 februari, 6 en 28 maart, 3 en 7 april, 10 en 17 september, 28 oktober en 14 november.
4.2.1.10. Twee facturen ten name van belanghebbende, gedateerd 5 oktober 2000 en
15 december 2000, betreffende aankopen van flessen wijn zijn gericht aan het adres van de woning in Nederland.
4.2.1.11. In de bij de doorzoeking van het kantoorpand van [Woningstichting B] (hierna: [B]) te [R] op 3 oktober 2005 aangetroffen notulen van vergaderingen van de Raad van Toezicht is te lezen dat belanghebbende als voorzitter aanwezig was bij de vergaderingen op 2 februari 2000, 26 april 2000, 5 juli 2000 en
20 september 2000.
4.2.2. Hiertegenover stelt belanghebbende primair dat hij, beoordeeld naar artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), niet in Nederland woonde en subsidiair dat hij op grond van de BRK in Curaçao woonde. Meer subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat, indien het Hof van oordeel is dat zijn woonplaats niet in Curaçao ligt, hij in het onderhavige jaar in Zwitserland woonde alwaar hij beschikte over een woning. Voor zijn standpunten voert belanghebbende - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aan.
4.2.2.1. Hij woonde in het jaar 2000 op Curaçao en reisde regelmatig van Curaçao naar Zwitserland. Hij heeft destijds de bankpas van [A] NV regelmatig aan zijn in Nederland verblijvende kinderen ter beschikking gesteld, die daarmee betalingen hebben verricht. Het enkele feit dat op bepaalde data met de bankpas in Nederland betalingen werden verricht brengt dus niet mee dat hij op die data in Nederland verbleef.
4.2.2.2. Hij sluit niet uit dat zijn overzicht met verblijfplaatsen enkele onvolkomenheden bevat omdat hij grotendeels uit zijn geheugen heeft moeten putten.
4.2.2.3. Uit de bankafschriften volgt ook dat in het jaar 2000 veelvuldig geld is opgenomen op Curaçao, namelijk op 15 januari, 8, 10, 13, 16, 17, 21 en 23 maart, 6 mei, 26 juni,
12 september en 13 december.
4.2.2.4. De Inspecteur heeft de delen uit de agenda’s waaruit de door hem gestelde afspraken met belanghebbende blijken niet overgelegd; hij betwist die afspraken. Bovendien wijst hij erop dat zijn zoon, ook [naam X] geheten, uit hoofde van zijn functie regelmatig afspraken had met de heren [persoon 7] en [persoon 8].
4.2.2.5. Hij nam de hypotheeklasten van de woning in Nederland na de scheiding van tafel en bed voor zijn rekening, maar dat brengt niet met zich dat de woning in Nederland hem ter beschikking stond.
4.2.2.6. Uit het door hem opgestelde overzicht met verblijfplaatsen blijkt dat hij in het jaar 2000 veelvuldig in Zwitserland verbleef. Hij wilde zich daar permanent gaan vestigen. Uit de overgelegde Permit C van de gemeente [T, Zwitserland], gedateerd 7 november 2006, volgt dat hij zich in het jaar 2000 in Zwitserland heeft gevestigd. Uit de overgelegde ”Bestätigung” van de gemeente [T, Zwitserland], gedateerd 21 december 2009, volgt dat hij sedert 4 februari 2000 geacht dient te worden in Zwitserland te wonen.
4.2.2.7. Hij heeft in 1979 een appartement gekocht in [Z]. Dat appartement werd aanvankelijk door de familie als vakantiewoning gebruikt, maar was geschikt voor permanent verblijf. Het appartement werd door hem gebruikt als tweede woning, naast zijn woning op Curaçao. In 2004 is dit appartement verruild voor zijn (huidige) nieuwe woning in dezelfde plaats.
4.2.2.8. Aangezien hij slechts via Amsterdam naar Curaçao kon vliegen heeft hij meermalen per jaar 700 kilometer per auto gereisd van Nederland naar Zwitserland. Daarom stond hem een auto met Nederlands kenteken ter beschikking.
4.2.2.9. De knipselkrant was bestemd voor de echtgenote en zijn kinderen die geïnteresseerd waren in het reilen en zeilen op de Antillen, met name de projecten aldaar waarbij hij was betrokken.
4.2.2.10. De wijn, waarvan de factuur op zijn naam was gesteld, werd door zijn kinderen besteld.
4.2.2.11. De opsomming van de vluchten van en naar Curaçao is niet volledig. Hij kocht ook tickets op Curaçao. Hij heeft onder andere met Tap Air (Portugal) gevlogen en daarnaast is hij via New York of Miami gevlogen met American Airlines.
4.2.2.12. Dat sommige faxen en/of bescheiden vanuit Nederland werden verzonden, had te maken met de slechte postverzending van en naar Curaçao.
4.2.2.13. Hij had regelmatig telefonisch overleg met de heren [persoon 8], [persoon 7] en [persoon 11], zodat de enkele vermelding van zijn naam in de agenda’s niet gelijk kan worden gesteld met een ontmoeting in persoon in Nederland.
4.2.2.14. De vier vergaderingen van de Raad van Toezicht van [B] kon belanghebbende, gegeven zijn geregelde verblijf in Zwitserland, zonder noemenswaardige inspanning bijwonen. De werkzaamheden voor deze Raad maakten slechts een klein onderdeel uit van alle werkzaamheden van belanghebbende. Zijn aanwezigheid op deze vergaderingen brengt niet mee dat het middelpunt van zijn levensbelangen in Nederland kwam te liggen.
4.2.2.15. Hij woonde al sinds begin jaren negentig in zijn woning in het [b-straat], met nummer [2], op Curaçao en heeft zich in december 1995 laten uitschrijven uit het bevolkingsregister in Nederland (gemeente [Q]).
4.2.2.16. De vreemdelingendienst van Curaçao heeft hem op 28 december 1993 een vergunning tot verblijf gegeven. Volgens uittreksels uit het bevolkingsregister van Curaçao van 24 mei 1994 en 25 juli 2003 is hij daar in het bevolkingsregister opgenomen.
4.2.2.17. Voor het jaar 2000 werd hem door de Landsontvanger van Curaçao een definitieve aanslag in de premie AVBZ opgelegd.
4.2.2.18. Hij heeft indertijd gebruikgemaakt van de Penshonado-regeling, een faciliteit voor gepensioneerden die hun fiscale woonplaats op één van de eilanden kiezen en 10% over hun buitenlandse inkomen betalen of over een vast bedrag van ANG 500.000 worden belast naar het normale tarief.
4.2.2.19. Hij was zakelijk op Curaçao enigszins actief. Hij had de dagelijkse leiding van een jachthavenproject en had veel contact met de overheid en financiers. Hij heeft fondsen geworven voor de Stichting [C], die tot doel had woningen te bouwen voor de allerarmsten onder de bevolking van Curaçao. Ruim acht jaren is hij betrokken geweest bij de ombouw van het door hem gekochte landhuis [D] tot een hotel-restaurant. Hij heeft ook meegewerkt aan de ontwikkeling van een wonen met zorg residentie voor Nederlanders. Ook sociaal nam hij deel aan het maatschappelijke leven op Curaçao; hij was lid van [Vereniging E] en beschikte over een eigen auto.
4.2.2.20. Feiten en omstandigheden die zich na het jaar 2000 hebben voorgedaan hebben in beginsel geen invloed op feiten en omstandigheden van het jaar 2000. De Inspecteur heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan op de voet van artikel 4 van de AWR een woonplaats van belanghebbende in Nederland kan worden aangenomen.
Andere inkomsten uit arbeid
4.2.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de onroerendgoedtransacties, als vermeld in het proces-verbaal [xxx], voor rekening en risico van [A] NV zijn verricht en dat de voordelen ook door die vennootschap zijn verantwoord. Belanghebbende heeft uit deze transacties in het jaar 2000 geen inkomsten genoten. Ter onderbouwing van dit standpunt voert belanghebbende - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aan:
4.2.3.1. De Inspecteur heeft niet bewezen dat de behaalde voordelen uit de transacties zijn doorgestort naar de privérekening en/of zouden zijn besteed aan privé-uitgaven van belanghebbende.
4.2.3.2. Er is geen sprake van dat hij behaalde winsten heeft doorgestort naar [A] NV. De ontvangen bedragen zijn in de jaarrekeningen en aangiften van de diverse vennootschappen opgenomen en daarover is belasting afgedragen. Voor zover door [A] NV aan belanghebbende gelden zijn uitgeleend, staat daartegenover een vordering op belanghebbende. De transacties zijn derhalve voor rekening en risico van [A] NV verricht.
4.2.3.3. Het is niet redelijk dat de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag ervan uitgaat dat de voordelen niet door [A] NV zijn genoten omdat die vennootschap slechts een kassiersfunctie, althans geen wezenlijke functie, zou vervullen en [A] NV de voordelen slechts namens belanghebbende heeft ontvangen. In het onderhavige geval blijkt niet uit overeenkomsten dat [A] NV heeft gehandeld voor rekening en risico van belanghebbende.
4.2.3.4. Ter nadere toelichting wordt verwezen naar de jaarrekening 2000 en de aanslag (Hof: bedoeld moet zijn de uitstelbeschikking van de Eilandsontvanger van Curaçao) ten name van [A] NV waaruit volgt dat de transacties in de administratie van [A] NV zijn verantwoord.
4.2.3.5. Ambtshandeling [xxxx] doet het voorkomen alsof ten laste van de rekening van [A] NV privébestedingen werden gedaan. Dat is niet het geval. Er zijn ook gelden teruggestort naar de rekening van [A] NV. Van de interne boekingen is door belanghebbende een overzicht opgesteld waaruit in ieder geval kan worden opgemaakt dat per saldo meer op de rekening van [A] NV werd gestort dan door hem daarvan werd afgehaald.
4.2.3.6. [persoon 12] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij een contract had met [A] NV en dat hij de financiële afspraken met betrekking tot [A] NV met belanghebbende als woordvoerder maakte. Uit deze verklaring blijkt dat belanghebbende voor rekening en risico van [A] NV optrad.
4.2.4. De Inspecteur stelt zich hiertegenover op het standpunt dat belanghebbende de werkzaamheden te eigen bate heeft verricht, maar de geldstromen heeft laten lopen via [A] NV. Gezien de overboekingen naar zijn privérekeningen en de grote privébestedingen in het jaar 2000 zijn de bedragen aan belanghebbende toegekomen en door hem genoten. Ter onderbouwing van dit standpunt voert de Inspecteur - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aan.
4.2.4.1. Tot de in beslaggenomen stukken behoort het document ”Advies activiteiten en de partners in 2000”, bevattende een overzicht van de wijze waarop de voordelen tussen de verschillende betrokkenen, onder welke belanghebbende, zijn verdeeld. In dit overzicht is ”[X]”, niet [A] NV als participant vermeld.
4.2.4.2. Met ingang van 1 januari 2000 is [persoon 13] formeel directeur van [A] NV, maar feitelijk worden alle beslissingen door belanghebbende genomen. Uit de overeenkomst van directievoering gesloten tussen de aandeelhouders van [A] NV en [persoon 13] blijkt dat [persoon 13] gevrijwaard wordt voor elke juridische aansprakelijkheid en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn handelen of nalaten jegens [A] NV aanvaardt behoudens voor zover dit te wijten is aan zijn opzet of grove schuld.
4.2.4.3. [A] NV heeft een rekening bij de ABN AMRO Bank te [R]. Belanghebbende was gemachtigd tot deze rekening en op zijn naam was ook een bankpas voor deze rekening afgegeven. Na de benoeming van [persoon 13] als nieuwe directeur per 1 januari 2000 is belanghebbende deze bankpas blijven gebruiken. Belanghebbende heeft voor alle door de FIOD aangetroffen betalingen door [A] NV persoonlijk opdracht gegeven bij de bank.
4.2.4.4. [A] NV heeft een Zwitserse bankrekening waarvoor belanghebbende als gemachtigde is vermeld.
4.2.4.5. De facturen van [A] NV komen niet overeen met de werkelijkheid. [A] NV heeft geen prestaties verricht jegens de betalende (rechts)personen. Zo heeft de heer [persoon 12] verklaard dat de omschrijving op de factuur niet overeenkomt met wat in werkelijkheid is afgesproken. Volgens hem bepaalde belanghebbende de tekst van de facturen. De facturen van [A] NV zijn daarom valselijk opgemaakt. Ook bij de [F]-transactie is komen vast te staan dat gebruik is gemaakt van een vervalste factuur.
4.2.4.6. In de periode 1998 tot en met 2005 hebben diverse transacties plaatsgehad waardoor [B] is benadeeld. Bij deze transacties hebben diverse vennootschappen een rol gespeeld. Naast [A] NV zijn onder andere [G] B.V. ([A] NV is de aandeelhouder en bestuurder van deze bv), [H] B.V. (bestuurder is [persoon 3], dochter van belanghebbende) en [I] B.V. (vennootschap van [persoon 4], zoon van belanghebbende) betrokken.
4.2.4.7. De zoon van belanghebbende heeft in het strafrechtelijke onderzoek onder meer verklaard dat zijn vader de inhoud van de facturen van [I] B.V. bepaalde. Belanghebbende gaf aan van wie [I] B.V. een inkomende factuur zou ontvangen en de bedragen die op de facturen zouden staan. Hieruit kan worden geconcludeerd dat [I] B.V. is gebruikt om bedragen te verdelen tussen belanghebbende en de heren [persoon 7] en [persoon 8].
4.2.4.8. Bij diverse transacties is de prijs voor [B] verhoogd of werd provisie betaald. De betaling liep via [A] NV. Vanuit [A] NV is het geld, in beginsel voor gelijke delen en na aftrek van drie percent voor kosten van belanghebbende, verdeeld over belanghebbende en de heren [persoon 7] en [persoon 8].
4.2.4.9. Uit het proces-verbaal [xxxx] volgt dat vanuit [A] NV overboekingen naar de privérekening van belanghebbende hebben plaatsgevonden en dat belanghebbende in het jaar 2000 grote privébestedingen heeft gedaan, onder meer voor de aankoop van een jacht, tot een gezamenlijk bedrag in het jaar 2000 van ƒ 839.196,80.
4.3. Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en van de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 en veroordeling van de Inspecteur in de kosten van de bezwaarprocedure, van het geding in eerste aanleg en van de hogerberoepsprocedure.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen, waarbij voor ”eiser” en ”verweerder” respectievelijk belanghebbende en de Inspecteur dient te worden gelezen.
”Overleggen van stukken
4.1 Eiser stelt voorop dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 8:42 van de Awb door niet over te leggen het bewijs van uitreiking van het C-biljet aan eiser alsmede een kopie van het ingediende aangiftebiljet en aanslag IB voor het jaar 2000. Eerder is namens eiser gesteld dat ten aanzien van nog meer bescheiden door verweerder in strijd met voormeld artikel is gehandeld maar desgevraagd is ter zitting dit standpunt verlaten. Verweerder heeft aangegeven dat hij niet in staat is (kopieën van) voormelde formulieren te overleggen. Aan de omstandigheid dat verweerder niet (meer) in staat is voormelde formulieren of kopieën daarvan over te leggen verbindt de rechtbank niet het, ingevolge artikel 8:31 van de Awb, door eiser voorgestane gevolg namelijk dat de navorderingsaanslag vernietigd moet worden. De rechtbank ziet niet in waarom in het onderhavige geval een dergelijk gevolg aan het niet kunnen overleggen van bescheiden over de primitieve aanslag nodig zou zijn. Verweerder heeft immers verwezen naar de wel overgelegde schermprintjes van de aangifte en de opgelegde primitieve aanslag IB voor het jaar 2000 (bijlage 1 bij het verweerschrift en bijlage 2 bij de conclusie van repliek). De rechtbank is van oordeel dat uit die schermprintjes kan worden afgeleid dat op 2 augustus 2002 die primitieve aanslag is opgelegd aan eiser als buitenlandse belastingplichtige naar een stipinkomen van ƒ 5.914 en dat dit conform de gedane aangifte is geschied. De rechtbank stelt vast dat partijen ervan uitgaan dat het gehele bedrag aan inkomen is vermeld onder de noemer: huurwaarde andere eigen woning, zij het dat van de kant van eiser wordt gesteld dat dit abusievelijk is gebeurd. De rechtbank ziet geen aanleiding van bovenstaande gegevens af te wijken. Zeker niet nu namens eiser alleen is gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat de hier in geschil zijnde inkomsten toch zijn aangegeven. Gelet op het vorenoverwogene kan in het midden blijven of de niet overgelegde kopieën inderdaad zijn aan te merken als op het geding betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.2 Namens eiser is gesteld dat de navorderingsaanslag onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat die stelling moet worden verworpen. Gelet op het verstrijken van de 5-jaars termijn van artikel 16, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (hierna: Awr) is de onderhavige navorderingsaanslag met dagtekening 19 december 2005, opgelegd ter behoud van rechten. In een brief van 15 december 2005 is door verweerder voldoende gemotiveerd aangegeven op basis waarvan is nagevorderd namelijk: " [m]et toestemming van de officier van justitie heb ik kennis genomen van inbeslaggenomen stukken uit een strafrechtelijk onderzoek. Uit de inbeslaggenomen stukken maak ik op dat u middels een samenstel van rechtshandelingen en in samenwerking met anderen inkomsten heeft genoten welke u niet heeft aangegeven in uw aangifte IB." Anders dan waar eiser vanuit gaat is de hoogte van de navorderingsaanslag niet een slag in de lucht maar gebaseerd op een bij een huiszoeking in de administratie van eiser zelf inbeslaggenomen stuk met als titel:"Advies activiteiten en de partners in 2000" (bijlage 8 bij de brief van verweerder van 3 september 2008). De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze motivering geen reden is voor de vernietiging van de navorderingsaanslag.
Nieuw feit
4.3 Ingevolge artikel 16, lid 1, van de Awr is voor het opleggen van een navorderingsaanslag een nieuw feit vereist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de in december 2005 bekende bevindingen uit het strafrechtelijke onderzoek zoals hiervoor aangehaald uit de brief van 15 december 2005, beschikte over een nieuw feit in voormelde zin. Op basis daarvan kon het vermoeden worden afgeleid dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag was opgelegd. Voor zover eiser het standpunt inneemt dat het aanhangig zijn van een strafrechtelijk onderzoek geen nieuw feit in de zin van artikel 16 Awr, kan opleveren verwerpt de rechtbank dat. Op basis van inbeslaggenomen stukken uit de administratie van eiser rees het vermoeden dat eiser (mogelijk) anderen inkomsten had genoten welke niet waren opgenomen in zijn aangifte. Dit is aan te merken als een nieuw feit. Eiser stelt verder nog dat verweerder niet over een nieuw feit beschikt omdat in de aangifte voor het jaar 2000 door eiser een huurwaardeforfait is opgenomen en nu de belastingdienst op dat moment geen aanleiding heeft gezien op basis hiervan te concluderen dat eiser over een duurzaam tehuis in Nederland beschikte verweerder thans niet meer over een nieuw feit in die zin kan beschikken. De rechtbank verwerpt deze stelling reeds omdat de aangifte van eiser zonder nadere correspondentie tussen partijen is gevolgd en uit de opgave van inkomsten onder de noemer huurwaarde andere eigen woning niet de conclusie getrokken had moeten worden dat dat niet zou kunnen nu eiser buitenlands belastingplichtige was.
Woonplaats
4.4 Ingevolge artikel 4 van de Awr wordt waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld.
4.5 Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdelen a en d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) wordt als inwoner van Nederland of van de Nederlandse Antillen aangemerkt de persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van die landen aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
4.6 Ingevolge artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijke persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn, oftewel waar het middelpunt van zijn levensbelangen ligt.
4.7 De bewijslast voor de rechtmatigheid van een navorderingsaanslag ligt in eerste instantie bij de inspecteur. Dit laat onverlet dat de belastingplichtige in een geding betreffende een navorderingsaanslag de juistheid van zijn eigen stellingen dient te bewijzen en dat van hem kan worden verlangd bewijs te leveren wanneer hij daarvoor, gelet op de aard van het leveren bewijs en de daarbij relevante feiten en omstandigheden, als de meest gerede partij kan worden aangemerkt. En indien de stellingen van de inspecteur op zichzelf een voldoende onderbouwing zijn voor het door hem gehuldigde standpunt, dan kan de belastingplichtige bij betwisting daarvan niet volstaan met een enkele ontkenning daarvan, maar dient hij voldoende feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken op grond waarvan tot een ander oordeel dient te worden gekomen.
4.8 Voor de onderbouwing van zijn stelling dat eiser gedurende het jaar 2000 in Nederland heeft gewoond heeft verweerder verwezen naar de uitkomsten van het door de FIOD uitgevoerde onderzoek, zoals vastgelegd in het proces-verbaal [xx]. Uit dit stuk en de overige in dat kader in het geding gebrachte stukken komt naar voren dat eiser en zijn echtgenote in elk geval vanaf eind 2000 en gedurende de jaren daarna niet duurzaam gescheiden leefden en eiser in Nederland een sociaal leven had. Vaststaat ook dat de echtgenote van eiser gedurende het jaar 2000 in [Q] woonde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser en zijn echtgenote ook in de direct daaraan voorafgaande periode in 2000 niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank grondt zijn oordeel onder andere op het reisverslag van eiser opgemaakt in verband met zijn reis naar Curaçao van 7 maart tot en met 15 maart 2001. Hieruit volgt duidelijk dat eiser die periode pas weer voor het eerst in 2001 vanuit Nederland aldaar een bezoek bracht en dat de echtgenote hem bij de voorbereiding van die reis de nodige bijstand had verleend. Dit verslag is gericht aan zijn kinderen. Indien in afwijking van de periode daarvoor beide echtgenoten pas weer samenwoonden zou het voor de hand hebben gelegen dat hierover opmerkingen zouden zijn gemaakt in het verslag. Dit is niet het geval. Daarnaast is uit andere bij de huiszoeking in beslag genomen bescheiden af te leiden dat eiser tezamen met zijn echtgenote inkomens- en vermogensbelasting aangifte heeft gedaan in 2001 bij het Kanton [U] te Zwitserland. Daar beschikt eiser ook over een woning. Deze aangifte is tegenstrijdig met de door eiser naar voren gebrachte stelling dat hij van 2000 tot en met 2003 woonachtig was op Curaçao. Weliswaar gaat dit ook over het jaar 2001 maar dit gegeven voedt de stelling van verweerder dat eiser met zijn stelling dat hij in voormelde periode woonachtig was op Curaçao een dwaalspoor heeft willen creëren. Verder neemt de rechtbank nog in aanmerking dat uit de agenda van [persoon 7], die bij de doorzoeking van diens woning is aangetroffen, blijkt dat [persoon 7], woonachtig in [V], gedurende het gehele jaar 2000 regelmatig afspraken met eiser had. Dat is alleen mogelijk indien eiser verblijf hield in Nederland. Bovendien stond als een adres van eiser bij derden ook altijd het adres in [Q] vermeld, meestal als eerste. De suggestie van de gemachtigde van eiser dat het hier (mogelijk) zou gaan om eisers zoon, die dezelfde roepnaam heeft als eiser, acht de rechtbank niet aannemelijk. Zeker uit de gegevens opgenomen in laatstgenoemd proces-verbaal voor de jaren 2002 en 2003 blijkt dat eiser in die jaren samen met zijn echtgenote in Nederland woonde. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiser in tegenstelling tot de stelling van eiser dat sprake was van een gescheiden leven van tafel en bed in het jaar 2000, als ook in latere jaren, dit feitelijk niet zo was en dat het woonhuis te [Q], in eigendom bij zijn echtgenote, voor hem ook functioneerde als woonhuis. Gelet hierop zou het op de weg van eiser liggen om feiten en omstandigheden te stellen en zonodig aannemelijk te maken dat eiser in ieder geval tot eind 2000 wel op Curaçao heeft gewoond. Dit heeft eiser niet gedaan. Eiser heeft volstaan met het alleen betwisten van hetgeen verweerder heeft aangevoerd. Dit is onvoldoende. In de conclusie van repliek heeft eiser nog een algemeen voorwaardelijk getuigenaanbod gedaan. Maar hieraan gaat de rechtbank voorbij omdat het onvoldoende gespecificeerd is. Verweerder heeft bijvoorbeeld gesteld dat eiser in 2000 wel enkele keren naar Curaçao is gereisd, soms vergezeld van zijn echtgenote, maar dat dit telkens voor kortere periodes is geweest. Verweerder heeft dit afgeleid uit een ingesteld onderzoek bij een vliegmaatschappij. Eiser heeft hier tegenover gesteld dat niet alleen met deze vliegmaatschappij is gevolgen maar heeft dit niet nader onderbouwd. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat naar de omstandigheden beoordeeld eiser gedurende het jaar 2000 in Nederland woonde. Daarmee is eiser ingevolge artikel 4 van de Awr in Nederland aan de inkomstenbelasting onderworpen als binnenlandse belastingplichtige.
4.9 Ingevolge artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de BRK kan een inwoner van Nederland worden geacht zijn fiscale woonplaats te hebben in de Nederlandse Antillen als hij op grond van de belastingregelingen van Nederland en de Nederlandse Antillen als inwoner van beide landen wordt aangemerkt. Omdat eiser, zoals is overwogen in 4.8, op grond van de Nederlandse belastingregelingen als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt, kan toepassing van de BRK daarom alleen aan de orde komen als eiser op grond van de belastingregelingen van de Nederlandse Antillen wordt aangemerkt als inwoner van dat land. Dat dit laatste het geval is, is gesteld noch gebleken. Dit heeft tot gevolg dat eiser voor het jaar 2000 in Nederland naar zijn wereldinkomen in de belastingheffing moet worden betrokken. In zoverre is het gelijk dus aan verweerder.
Inkomsten uit andere arbeid
4.10 Aangaande de vraag of eiser de door verweerder gestelde inkomsten heeft genoten stelt de rechtbank voorop dat de gegevens van feitelijke aard die zijn vermeld in de proces-verbaal [xxx], in geding niet, dan wel onvoldoende, zijn weersproken. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de in paragraaf 1.4.2 van het proces-verbaal [xxx] vermelde onroerende zaaktransacties hebben plaatsgevonden en dat daarmee voordelen zijn behaald ter grootte van de in paragraaf 2.3.4 van dat proces-verbaal vermelde bedragen.
4.11 In het proces-verbaal [xxx] zijn de transacties, waarmee de in 4.10 vermelde voordelen zijn behaald, beschreven en schematisch weergegeven. Uit die uiteenzettingen komt naar voren dat eiser steeds bij de transacties betrokken is geweest in zijn hoedanigheid van voorzitter van de raad van toezicht van [B]. Voor zover de met de transacties gemoeide bedragen geheel of gedeeltelijk op de bankrekening van [A] NV zijn gestort en al dan niet geheel of gedeeltelijk via die bankrekening zijn doorbetaald, zijn daarvoor facturen opgemaakt. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek en het door de FIOD uitgevoerde onderzoek is door diverse getuigen echter verklaard dat die facturen niet de werkelijkheid weergeven en dat door of namens [A] NV geen werkzaamheden of diensten zijn verricht die het toekennen van beloningen ter grootte van de in paragraaf 2.3.4 van het proces-verbaal [xxx] vermelde bedragen rechtvaardigen. Verder heeft eiser, zoals vermeld in hoofdstuk 4 van dat proces-verbaal, uiteindelijk al het geld doorgestort naar zijn privé-bankrekening of gebruikt voor grote privé-uitgaven, onder andere de aankoop van een boot. De rechtbank is van oordeel dat uit al het vorenstaande moeten worden geconcludeerd dat voor het incasseren en het verdelen van de desbetreffende voordelen de bankrekening van [A] NV is gebruikt, maar dat de voordelen feitelijk zijn genoten door eiser in persoon, zoals door verweerder is gesteld. Op het eerder vermelde document, getiteld "Advies activiteiten en de partners in 2000", wordt een overzicht gegeven van de wijze waarop de voordelen tussen de verschillende betrokkenen, waaronder eiser, zijn verdeeld. In dit stuk wordt [A] NV niet genoemd. Van belang is dat dit document afkomstig is uit de administratie van eiser. Dit wijst er ook op dat niet [A] NV die inkomsten heeft genoten maar eiser zelf. De rechtbank acht aannemelijk dat de bankrekening van [A] NV alleen is gebruikt als doorgeefluik maar dat de bedragen voor eiser bestemd waren. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de desbetreffende voordelen terecht heeft aangemerkt als inkomsten uit andere arbeid van eiser. Ook in zoverre is het gelijk daarom aan verweerder.
4.12 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”
Beoordeling van het hoger beroep
De op de zaak betrekking hebbende stukken
7.1.1. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur gehouden is ook de stukken die ten grondslag liggen aan de processen-verbaal van ambtshandelingen in te brengen. De Inspecteur heeft gesteld dat alle stukken die hij aan de navorderingsaanslag en de uitspraak op bezwaar ten grondslag heeft gelegd door hem in het geding zijn gebracht.
7.1.2. Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur in kopie als bijlagen gevoegd het door belanghebbende ingediende aangiftebiljet C voor het jaar 2000 en rekeningafschriften, betreffende rekeningnummer [nummer 1] bij ABN AMRO regiokantoor [R], over de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 ten name van [A] NV. De in beslag genomen agenda’s van de heren [persoon 7], [persoon 8] en [persoon 11] zijn aan hen teruggegeven. Er zijn geen kopieën van pagina’s uit die agenda’s gemaakt. De FIOD casu quo de Inspecteur heeft niet de beschikking gehad over bankafschriften van de rekeningen [nummer 2] en [nummer 3] waaraan belanghebbende in zijn conclusie van repliek in punt 2.6 refereert. Aan zijn pleitnota heeft de Inspecteur twee processen-verbaal (codenummers [xxxxx] en [xxxxxx]) van verhoor van [persoon 12] door de FIOD als bijlagen toegevoegd. Tot slot heeft de Inspecteur onweersproken gesteld dat belanghebbende reeds beschikte over de niet ingebrachte stukken die deel uitmaken van het dossier van de strafzaak tegen belanghebbende.
7.1.3. Het Hof acht aannemelijk dat de Inspecteur met de informatie die hij in beroep en in hoger beroep heeft overgelegd alle stukken in het geding heeft gebracht die bij de uitspraak op bezwaar en het opleggen van de navorderingsaanslag een rol hebben gespeeld in zijn besluitvorming. Hij heeft dus in de zin van artikel 8:42 van de Awb de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechter overgelegd.
7.1.4. De Inspecteur heeft niet alle stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de processen-verbaal van ambtshandelingen in het geding gebracht. In zoverre belanghebbende beoogt te stellen dat de Inspecteur daarmee niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 8:42 van de Awb op hem rustende verplichting, verwerpt het Hof deze stelling, zoals reeds besloten ligt in het oordeel in 7.1.3. De Inspecteur heeft overgelegd hetgeen hij aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd. Dat voldoet of voldoet niet ter onderbouwing van zijn standpunten, zulks ter beoordeling van de rechter. Mocht belanghebbende menen dat de inhoud van enig, hem ter beschikking staand, stuk in tegenspraak is met het door de Inspecteur gestelde, dan ligt het op zijn weg dat te stellen en het betreffende stuk over te leggen.
Woonplaats
7.2.1. Ingevolge artikel 4 van de AWR wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft pas dan zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
7.2.2. De inspecteur die een natuurlijk persoon als binnenlandse belastingplichtige aanmerkt dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat die persoon in Nederland woont.
7.2.3. De volgende feiten en omstandigheden ten aanzien van belanghebbende acht het Hof aannemelijk gemaakt door de Inspecteur. Op grond van deze feiten en omstandigheden, gezamenlijk en in onderling verband bezien, is aannemelijk dat belanghebbende in het onderhavige jaar het merendeel van zijn tijd in Nederland doorbracht en daar in gezinsverband met zijn echtgenote leefde. Daarbij werpen de feiten en omstandigheden ten aanzien van belanghebbende uit de jaren 1999 en 2001 tot en met 2004 licht op de toestand in het onderhavige jaar.
7.2.3.1. In het jaar 1999:
- heeft hij als voorzitter van de Raad van Toezicht van [B] gefunctioneerd;
- is er een faxbericht van bouwbedrijf [J] op 14 juni aan hem gestuurd naar het faxnummer aangesloten op het adres van de woning in Nederland;
- heeft hij samen met zijn echtgenote op 11 december een vlucht met de KLM van Curaçao naar Amsterdam gemaakt.
7.2.3.2. In het onderhavige jaar:
- heeft hij samen met zijn echtgenote op 25 maart en 22 juli vluchten van Curaçao naar Amsterdam gemaakt;
- woonden zijn vier kinderen in Nederland;
- heeft belanghebbende in Nederland als voorzitter van de Raad van Toezicht van [B] gefunctioneerd en vergaderd;
- heeft hij faxberichten door middel van een faxapparaat in de woning in Nederland ontvangen en verstuurd;
- heeft hij geregeld afspraken met zakenpartners in Nederland gehad;
- zijn in de agenda’s van zijn zakenpartners als zijn contactgegevens het adres van de woning in Nederland en de op dat adres aangesloten telefoon- en faxnummers vermeld;
- heeft hij geregeld in Nederland betalingen gedaan met de op zijn naam gestelde bankpas van [A] NV;
- heeft hij in Nederland beschikt over een eigen auto;
- werden een aantal op naam van hem gestelde facturen ter zake van onderhoud van zijn auto, van wijnaankoop en van een jaarabonnement op een Antilliaanse knipselkrant aan het adres van de woning in Nederland gestuurd.
7.2.3.3. In de jaren 2001 tot en met 2004:
- is in diverse documenten als adres van belanghebbende [a-straat 1] te [Q] vermeld, met daarbij een telefoon- en faxnummer aangesloten op dat adres;
- heeft hij samen met zijn echtgenote gedurende meer dan 100 dagen cruises gemaakt met de Holland America Line, waarvoor beiden van de Holland America Line een medaille ontvingen;
- heeft hij diverse activiteiten ondernomen met betrekking tot de woning in Nederland, zoals de aanschaf van een tuinhuis, van de inrichting van een gezamenlijk slaapvertrek voor hem en zijn echtgenote en van een rieten dakbedekking, alsmede voorbereiding van de verkoop van die woning;
- is hij aanwezig geweest op een familieweekend op [S] en heeft hij samen met zijn echtgenote een feest in de woning in Nederland voor vrienden en kennissen georganiseerd;
- heeft hij vanuit de woning in Nederland kerstgroeten mede namens zijn echtgenote verstuurd.
7.2.4. Het navolgende onderdeel uit het verslag van belanghebbende van zijn reis naar Curaçao van 7 tot en met 15 maart 2001 onderstreept het oordeel in 7.2.3. Daaruit blijkt dat belanghebbende bij voorkeur in Nederland verbleef en alleen als het zakelijk gezien nodig was naar Curaçao afreisde: ”Zoals jullie weten moest - ja imperatief - ik zo nodig weer eens naar deze steenklomp in de Caraïbische zee om mijn belangetjes te ordenen en op een rijtje te zetten. Zin had ik eigenlijk niet of nauwelijks om er heen te gaan, maar de wetenschap dat er het een en ander te regelen viel c.q. geregeld moest worden - b.v. naffen omwisselen voor guldens nu de euro in waarde stijgt - deden mij besluiten om voor de eerste keer in het nieuwe jaar 2001 de plas maar weer eens over te steken in zuid-westelijke richting. 8000 kilometer, eigenlijk niet te geloven.”
7.2.5. Hetgeen belanghebbende tegenover al het voorgaande heeft gesteld acht het Hof voor een deel niet geloofwaardig, zoals de verklaringen omtrent de wijnbestelling door de kinderen op naam van belanghebbende, de pinpasbetalingen in Nederland, het jaarabonnement op de Antilliaanse knipselkrant, de in de agenda’s van de zakenpartners van belanghebbende vermelde afspraken en de reden voor het verzenden van diverse faxberichten vanuit de woning in Nederland. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangedragen acht het Hof, bezien in het licht van hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd, onvoldoende om anders te oordelen dan het in 7.2.3 heeft gedaan.
7.2.6. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de jaren na het jaar 2000 in beginsel geen invloed hebben op feiten en omstandigheden die betrekking hebben op het onderhavige jaar, overweegt het Hof dat de vraag of belanghebbende in het jaar 2000 zijn woonplaats in Nederland had in beginsel moet worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden die betrekking hebben op dat jaar. Feiten en omstandigheden die betrekking hebben op andere jaren kunnen echter een licht werpen op de beantwoording van die vraag en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen.
7.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het onderhavige jaar inwoner van Curaçao was. De vraag die partijen verdeeld houdt is of belanghebbende tevens inwoner van Nederland was. Zoals hiervoor in 7.2.3 is overwogen heeft het Hof die vraag bevestigend beantwoord. Thans moet dan nog worden beoordeeld van welk land belanghebbende voor de toepassing van de BRK als inwoner wordt aangemerkt.
7.3.2. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (het middelpunt van de levensbelangen).
7.3.3. Het hiervoor gegeven oordeel van het Hof dat belanghebbende in Nederland woonde sluit in dat belanghebbende in Nederland een duurzaam tehuis had, namelijk de woning aan de [a-straat 1] te [Q]. Nu tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende over een duurzaam tehuis op Curaçao beschikte dient te worden onderzocht met welk land belanghebbendes persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst waren (het middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel waren zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 7.2.3 en 7.2.4 vermelde feiten en omstandigheden.
7.3.4. Gelet op het vorenoverwogene was belanghebbende naar 's Hofs oordeel in het onderhavige jaar voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland.
7.4.1. Belanghebbende heeft zich met betrekking tot zijn woonplaats in het jaar 2000 op het subsidiaire standpunt gesteld dat, indien het Hof van oordeel is dat belanghebbende niet als inwoner van Curaçao kan worden aangemerkt, hij geacht dient te worden inwoner van Zwitserland te zijn. Het Hof gaat veronderstellenderwijs ervan uit dat belanghebbende in Zwitserland een duurzaam tehuis had. Nu belanghebbende, zoals hiervoor is overwogen, ook in Nederland over een duurzaam tehuis beschikte, dient te worden onderzocht in welk land, Zwitserland of Nederland, belanghebbende voor de toepassing van het verdrag Nederland-Zwitserland, inwoner was. Artikel 2, tweede lid, van voornoemd verdrag luidt, voor zover hier van belang, als volgt: ”Een natuurlijk persoon heeft zijn woonplaats, in de zin van dit Verdrag, ter plaatse waar hij een duurzame woongelegenheid heeft. Indien er verschillende dergelijke plaatsen bestaan, wordt als woonplaats beschouwd de plaats, waarmede de persoonlijke betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).” Naar 's Hofs oordeel waren de persoonlijke betrekkingen van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 7.2.3 en 7.2.4 vermelde feiten en omstandigheden.
7.4.2. Gelet op het vorenoverwogene was belanghebbende naar 's Hofs oordeel in het onderhavige jaar ook voor de toepassing van het verdrag Nederland-Zwitserland inwoner van Nederland.
Andere inkomsten uit arbeid
7.5.1. Belanghebbende heeft niet betwist dat de in het proces-verbaal [xxx] beschreven onroerendgoedtransacties hebben plaatsgevonden en ook niet dat met die transacties voordelen zijn behaald (zie 4.2 hoger beroepschrift). Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat die transacties en de daarmee behaalde voordelen voor rekening en risico van [A] NV zijn aangegaan en verkregen.
7.5.2. De Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft voorshands aannemelijk gemaakt dat de voordelen uit de onroerendgoedtransacties aan belanghebbende zelf opkwamen. Het Hof baseert dit oordeel op het document getiteld: ”Advies activiteiten en de partners in 2000”. Dat document bevat een overzicht van diverse projecten, de daarmee verband houdende gedeclareerde bedragen en de toedeling daarvan aan de participanten, waaronder belanghebbende, [persoon 11], [persoon 12], [persoon 8] en [persoon 7]. [A] NV komt in dit overzicht niet voor.
7.5.3. Belanghebbende heeft ter betwisting van het standpunt van de Inspecteur verwezen naar de verklaring van [persoon 12] als vermeld in 4.2.3.6 en de jaarrekening als vermeld in 4.2.3.2, alsmede de aangifte waaraan in 4.2.3.4 wordt gerefereerd.
7.5.4. Tegenover de verklaring van [persoon 12] bij de rechter-commissaris als vermeld in 4.2.3.6 staat de verklaring die [persoon 12] heeft afgelegd tegenover verbalisanten als vermeld in 7.1.2: ”[X] heeft bemiddeld bij de verkrijging van de projecten. Ik zie hem dan ook gewoon als een makelaar die ik voor zijn bemiddeling heb moeten betalen. (…) Ik had dus ook een fee met [X] afgesproken. (…) Ik heb met [X] een bepaalde prijs afgesproken en die heb ik betaald. De omschrijvingen op de facturen komen niet overeen met wat werkelijk is afgesproken. Ik heb de tekst ook verder aan [X] overgelaten. Ik zag ook staan dat er bijvoorbeeld reis- en verblijfkosten op de factuur staan. Dit klopt niet. Ik weet ook niet waarom dat op die manier op de factuur moest staan. De bedragen komen in ieder geval overeen met wat ik met [X] had afgesproken.” Naar ’s Hofs oordeel geeft laatstvermelde verklaring de waarheid weer. [persoon 12] deed zaken met belanghebbende in persoon en het interesseerde hem niet of belanghebbende op de factuur een andere (rechts)persoon als contractant vermeldde.
7.5.5. Belanghebbende heeft geen contracten of andere schriftelijke stukken ingebracht op basis waarvan aannemelijk wordt dat de onderhavige transacties voor rekening en risico van [A] NV hebben plaatsgevonden. De ingebrachte jaarrekening 2000 van [A] NV, waarvan de cijfers niet gespecificeerd zijn, biedt het Hof geen inzicht in de aard en omvang van de mutaties, laat staan dat uit die jaarrekening volgt dat de onderhavige transacties voor rekening en risico van [A] NV geschiedden en dienovereenkomstig in haar administratie werden verwerkt. De overgelegde uitstelbeschikking van de Eilandsontvanger van Curaçao en het overzicht ”overboekingen van rekeningen [A]” bieden het Hof evenmin het benodigde inzicht.
7.5.6. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat niet [A] NV maar belanghebbende partij is geweest bij de onderhavige transacties en dat hij de voordelen daaruit, ter grootte van zijn aandeel daarin, rechtstreeks heeft genoten. Nu belanghebbende zowel in de zin van artikel 4 van de AWR als voor de toepassing van de BRK en voor de toepassing van het verdrag Nederland-Zwitserland in het onderhavige jaar in Nederland woonde heeft de Inspecteur belanghebbende voor het jaar 2000 terecht ter zake van andere inkomsten uit arbeid ad € 465.963,40 (ƒ 1.026.848) in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen betrokken.
7.6. Belanghebbende heeft in punt 7.1 van zijn conclusie van repliek een gespecificeerd aanbod gedaan tot het leveren van tegenbewijs door middel van getuigen. Het Hof passeert dat aanbod omdat het van oordeel is dat hetgeen de getuigen kunnen verklaren, daarbij uitgaande van de juistheid van die verklaringen, niet tot een ander oordeel over de woonplaats en de andere inkomsten uit arbeid leidt.
7.7. De Inspecteur was gehouden tijdig uitspraak te doen op het bezwaarschrift. Zulks is niet geschied. Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig doen van uitspraak beroep ingesteld. In een dergelijk geval ligt het in de rede, ook al leidt het geding niet tot een vermindering van de aanslag, dat de rechter in de regel gebruikmaakt van zijn bevoegdheid het bestuursorgaan te veroordelen in de kosten die redelijkerwijs moesten worden gemaakt voor het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Nu de rechtbank dit zonder nadere motivering heeft nagelaten, kan haar uitspraak niet in stand blijven.
7.8. Het vorenstaande voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is en beslist dient te worden als hierna is vermeld.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 161 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank ter zake van het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar
(1 punt à € 322 x 0,25 (gewicht van de zaak)) en voor het Hof (1 punt à € 322 x 0,25 (gewicht van de zaak)). Voor een veroordeling in de door belanghebbende gemaakte kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 110 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij geen vergoeding van proceskosten is toegekend;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161;
- gelast de Staat aan belanghebbende een bedrag van € 110 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 21 september 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.