Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-01-2012, BV2829, BK-11/00482 en BK-11/00872

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-01-2012, BV2829, BK-11/00482 en BK-11/00872

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 januari 2012
Datum publicatie
3 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV2829
Zaaknummer
BK-11/00482 en BK-11/00872

Inhoudsindicatie

Verzoek voorlopige voorziening tot het verlenen van schorsende werking aan de uitspraak van de rechtbank afgewezen. Aanmaningskosten en kosten dwangbevel zijn tot het juiste bedrag in rekening gebracht. De verrekening van de voorlopige aanslagen met de aanslag is onderwerp van bezwaar tegen de aanslag. De Kostenwet geeft niet de bevoegdheid deze verrekening in het invorderingstraject nogmaals te toetsen. Het is de belastingrechter niet toegestaan de handelwijze van de ontvanger te beoordelen met betrekking tot het al dan niet verlenen van uitstel van betaling. Het spoedeisend belang ontbreekt nu het loonbeslag is ingetrokken en uitstel van betaling is verleend voor zowel de aanslag als de invorderingskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-11/00482 en BK-11/00872

Uitspraak van de Belastingkamer (voorzieningenrechter) d.d. 18 januari 2012

ingevolge artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen:

mevrouw [X] te [Z], hierna: verzoekster,

en

de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor [P], hierna: de Ontvanger,

op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster en op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juni 2011, nummer AWB 10/8472 IW, betreffende de aan verzoekster in rekening gebrachte invorderingskosten.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Ontvanger heeft verzoekster met dagtekening 29 juni 2010 schriftelijk aangemaand wegens het niet betalen van de aan verzoekster opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 (hierna: aanslag IB/PVV 2007). Daarbij is door de Ontvanger € 15 aanmaningskosten in rekening gebracht. Toen betaling achterwege bleef heeft de Ontvanger op 14 juli 2010 belanghebbende een dwangbevel tot betaling van die aanslag betekend en voor het uitvaardigen daarvan belanghebbende € 526 aan betekeningskosten (hierna: te samen ook aangeduid als invorderingskosten) in rekening gebracht.

 

1.2. De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2010 de bezwaren van verzoekster tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten en betekeningskosten ongegrond verklaard.

 

1.3. Verzoekster heeft tegen de uitspraak van de Ontvanger beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Verzoekster is op 2 augustus 2011 van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. Verzoekster heeft op 30 september 2011 het onderhavige verzoek ingediend bij de rechtbank. Op 11 oktober 2011 heeft de Ontvanger op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 27 oktober 2011, AWB 11/7725, onbevoegd verklaard het verzoek te behandelen. De rechtbank heeft het verzoek vervolgens doorgezonden aan het Hof.

2.3. Het verzoek en het hoger beroep zijn behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van 11 januari 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.

Karakter van de voorlopige voorziening

3.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank bij de belastingkamer van het gerechtshof hoger beroep openstaat dan wel is ingesteld op grond van artikel 27h van de Awr de voorzieningenrechter van het gerechtshof dat bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien hoger beroep bij het gerechtshof is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

4.1. Op 15 januari 2007 is aan verzoekster een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2007 ([xxxx.xx.xxx].H70) met een aan belanghebbbende uit te betalen bedrag van € 2.497. Dit bedrag is in maandelijkse termijnen uitbetaald aan belanghebbende.

4.2. Vervolgens is aan haar op 23 september 2009 een voorlopige aanslag opgelegd met een uit te betalen bedrag van € 8.843. Deze teruggaaf is als volgt verwerkt:

€ 1.557 is verrekend met de openstaande aanslag IB/PVV 2005 H56,

€ 3.235 is verrekend met de openstaande aanslag IB/PVV 2006 H66,

€ 1.081 is verrekend met de openstaande aanslag IB/PVV 2009 H90,

€ 2.055,64 is uitbetaald op een bankrekeningnummer ten name van verzoekster.

€ 914,36 is overgemaakt aan de gemeente Den Haag in verband met een beslag gelegd door de gemeente onder de Ontvanger.

4.3. De aanslag IB/PVV 2007 is vastgesteld op 17 april 2010 met een door verzoekster te betalen bedrag van € 7.409. Het tegen de aanslag gemaakte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag niet in beroep gegaan.

4.4. Toen betaling van dit bedrag uitbleef is op 1 juni 2010 aan verzoekster een betalingsherinnering gezonden. Vervolgens is op 26 juni 2010 aan verzoekster een aanmaning gezonden en is voor het verzenden daarvan € 15 aan aanmaningskosten in rekening gebracht omdat de gevorderde som € 454 of meer bedraagt.

4.5. Toen vervolgens wederom betaling uitbleef is aan verzoekster een dwangbevel tot betaling betekend. Daarbij is € 526 aan kosten van het vervaardigen van een dwangbevel in rekening gebracht.

4.6. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het in rekening brengen van de aanmanings- en dwangbevelkosten en tegen de verrekening bij het vaststellen van definitieve aanslag IB/PVV met de voorlopige teruggaaf op grond van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). In de bezwaarprocedure heeft de Ontvanger uitstel van betaling verleend. Dit is ingetrokken toen bij uitspraak op bezwaar de in rekening gebrachte invorderingskosten zijn gehandhaafd.

4.7. De Ontvanger heeft in hoger beroep uitstel van betaling verleend voor het betalen van de aanslag en het betalen van de invorderingskosten. Het op 15 juli 2011 gelegde loonbeslag is op 26 september 2011 opgeheven.

Omschrijving van het geschil in hoger beroep, het verzoek en standpunten

5.1. In hoger beroep is in geschil of de grondslag voor de berekening van de invorderingskosten rechtens juist is. De Ontvanger beantwoordt deze vraag bevestigend en verzoekster ontkennend. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot het verlenen van schorsende werking aan de uitspraak van de rechtbank.

5.2. Verzoekster heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

Artikel 7 van de Kostenwet biedt een ruime mogelijkheid tot toetsing van de grondslag van de berekening van de invorderingskosten. Dat brengt mee dat getoetst kan worden of de aanslag juist is verrekend met de voorlopige aanslagen en of het te betalen bedrag juist is verrekend met andere openstaande aanslagen. De grondslag is incorrect en de aanslag dient te worden vernietigd. De invorderingskosten bedragen nihil. De ontvanger mag de bevoegdheden van het publiek- en het privaatrecht niet naast elkaar gebruiken.

De Ontvanger had in hoger beroep aan de uitspraak van de rechtbank schorsende werking moeten verlenen. Verzoekster heeft een tijdelijk dienstverband, krijgt waarschijnlijk geen vast dienstverband hierdoor, en wordt geconfronteerd met een loonbeslag voor een belastingschuld die niet onherroepelijk vaststaat. Bij het loonbeslag is de beslagvrije voet onredelijk te laag vastgesteld. De Ontvanger dient rekening te houden met de maandelijkse hypotheeklasten. Een procedure bij de civiele rechter brengt veel meer kosten met zich. Er moet daarom een publiekrechtelijke weg openstaan om het beslag te bestrijden in plaats van de voorgeschreven weg van artikel 17 Invorderingswet 1990. Verzoekster heeft recht op vergoeding van geleden materiële en immateriële schade.

5.3. De Ontvanger stelt – zakelijk weergegeven - het volgende.

De grondslag voor de berekening van de aanmaningskosten en de kosten van het dwangbevel zijn opgenomen in de artikelen 2 en 3 van de Kostenwet. Bezwaar en beroep kan slechts zien op de niet juiste toepassing van deze artikelen. Bezwaar tegen de hoogte van de aanslag en de toegepaste verrekening dient te worden ingesteld bij de inspecteur en niet bij de ontvanger. De aanslag staat onherroepelijk vast. Verzoekster is niet in beroep gegaan tegen de uitspraak op bezwaar.

De verrekeningsbevoegdheid van de inspecteur ex artikel 15 van de Awr is een wezenlijk andere dan die van de ontvanger ex artikel 24 van de Invorderingswet 1990. Artikel 15 van de Awr ziet op verrekening van voorheffingen in het kader van het vaststellen van de aanslag. Artikel 24 van de Invorderingswet 1990 ziet op verrekening van uit te betalen bedragen en te betalen bedragen. Beide verrekeningen verschillen wezenlijk van elkaar.

Een spoedeisend belang is niet aanwezig. Verzoekster heeft uitstel van betaling voor het gehele bedrag van de openstaande aanslag gekregen en het loonbeslag is op 26 september 2011 opgeheven. Niet gebleken is dat verzoekster schade heeft geleden.

5.4. Voor een verdere uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de in rekening gebrachte invorderingskosten tot nihil, toewijzing van het verzoek en het verstrekken van een opdracht aan de Ontvanger schorsende werking te verlenen aan de uitspraak van de rechtbank en toekenning van een bedrag aan schadevergoeding aan belanghebbende van € 1.450.058.

6.2. De Ontvanger concludeert in het hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en tot afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.

Oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank heeft in beroep onder meer het volgende overwogen, waarbij verzoekster is aangeduid als eiseres en de Ontvanger als verweerder.

“3.5. Vaststaat dat eiseres in gebreke is gebleven haar belastingschuld te voldoen. Nu eiseres ook na de aanmaning in gebreke is gebleven, kan ingevolge artikel 12 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) de invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door verweerder uit te vaardigen dwangbevel. Het dwangbevel is derhalve overeenkomstig de wettelijke regeling berekend. Voorts zijn de daarvoor berekende kosten, gelet op artikel 2 van de Kostenwet, terecht en naar het juiste bedrag aan eiseres in rekening gebracht.

3.6. Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. In het beroepschrift heeft eiseres gesteld dat de verrekening van de voorlopige aanslag IB/PVV 2007 met de definitieve aanslag IB/PVV 2007 door de inspecteur op een onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Blijkens de stukken van het geding heeft eiseres op 28 juli 2010 bezwaar gemaakt tegen de onder 3.1 vermelde aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2011 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank stelt vast dat eiseres daartegen niet in beroep is gekomen. Voor zover de stelling van eiseres (mede) ziet op de verrekening door verweerder overweegt de rechtbank dat een dergelijke verrekening weliswaar een ingevolge de belastingwet genomen, maar niet voor bezwaar vatbaar, besluit is waartegen krachtens artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) geen beroep bij de bestuursrechter in fiscale zaken open staat. Eiseres achtte het voorts in strijd met artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dat tegen de verrekening van de inspecteur op grond van artikel 15 van de Awr wel bezwaar kan worden gemaakt ingevolge artikel 26, eerste lid, letter a, van de Awr, maar dat tegen de verrekening door de ontvanger op grond van artikel 24 van de Invorderingswet geen rechtsmiddel openstaat. Het beroep op artikel 13 van het EVRM dient te worden verworpen, nu tegen de verrekening op grond van artikel 24 van de IW, anders dan eiseres stelt, beroep bij de civiele rechter openstaat.”

Beoordeling van het hoger beroep en het verzoek

8.1. Nu de gevorderde som van € 7.409 hoger is dan € 454 bedraagt het bedrag van de in rekening te brengen kosten van de aanmaning volgens artikel 2 van de Kostenwet € 15. Dit bedrag is in rekening gebracht door de Ontvanger.

8.2. De kosten van het dwangbevel bedragen ingevolge artikel 3 van de Kostenwet € 37 voor de eerste € 45 gevorderde som en daarna € 3 voor elke volgende € 45 met een maximum van € 11.246. Uitgaande van € 7.409 aan gevorderde som heeft de Ontvanger het bedrag aan dwangbevelkosten juist berekend op € 526.

8.3. Op grond van het in 8.1 en 8.2 overwogene moet worden geconcludeerd dat de invorderingskosten tot het juiste bedrag in rekening zijn gebracht.

8.4. Voor zover verzoekster klaagt over de verrekening van de voorlopige aanslagen met de aanslag is deze verrekening door de inspecteur geschied in het kader van het vaststellen van de aanslag door de heffingsambtenaar. Verzoekster had tegen de uitspraak op bezwaar in beroep kunnen gaan maar heeft dat niet gedaan. Daarmee staat deze verrekening die geschiedt in het kader van de heffing onherroepelijk vast.

De Kostenwet geeft niet de bevoegdheid deze verrekening in het invorderingstraject nogmaals te toetsen. Daarvoor staat het bezwaar en beroep open tegen de aanslag. De omstandigheid dat in het tweede lid van artikel 7 van de Kostenwet is bepaald dat het bezwaar of beroep niet kan zijn gegrond op de omstandigheid dat de aanslag niet is ontvangen tenzij de belanghebbende aannemelijk maakt dat de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld, is een beperking van de verweermogelijkheid tegen het in rekening brengen van kosten uit de Kostenwet maar daaruit kan op geen enkele wijze worden afgeleid dat artikel 7 Kostenwet de bescherming biedt in de door belanghebbende bepleite zin.

8.5. Het is de belastingrechter niet toegestaan de handelwijze van de Ontvanger te beoordelen met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling en de door hem in dat verband verlangde voorwaarden. Beslissingen daaromtrent geschieden in het kader van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 niet bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de beslissingen tot verrekening in het kader van artikel 24 van de Invorderingswet 1990. De door de ontvanger als invorderingsambtenaar genomen beslissing om de aan verzoekster uit te betalen belastingbedragen te verrekenen met te betalen belastingbedragen, is geen voor bezwaar vatbare beschikking ingevolge de belastingwet. Hiertegen staat geen rechtsmiddel in de vorm van bezwaar en beroep open bij de belastingrechter of een andere bestuursrechter.

8.6. In het belastingrecht geldt een gesloten stelsel van rechtsmiddelen waarbij niet tegen elke fiscale beslissing bezwaar en, na uitspraak op bezwaar, beroep bij de belastingrechter mogelijk is, maar alleen tegen die beslissingen waartegen de belastingwet door de vermelding "voor bezwaar vatbare beschikking" dat bezwaar expliciet opent. Bij de hierboven in 8.5 genoemde beslissingen is dat niet het geval. Het vorenstaande betekent dat geen toegang tot de administratieve rechter bestaat en dat de voorzieningenrechter van het gerechtshof, als administratieve rechter in belastingzaken oordelende over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 van de Awb, niet bevoegd is. Daaruit volgt dat de belastingrechter ook niet aan de ontvanger opdrachten kan verstrekken, niet op directe wijze en ook niet – zoals verzoekster in dit geval vraagt - op indirecte wijze.

8.7. Het loonbeslag is ingetrokken en uitstel van betaling is verleend voor zowel de aanslag als de invorderingskosten. Derhalve ontbreekt het spoedeisend belang bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

8.8. Voor het toekennen van schadevergoeding is gelet op het vorenoverwogene geen plaats.

Proceskosten

De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter van het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 18 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak, voor zover daarin op het hoger beroep is beslist, beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.