Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-01-2012, BV3613, BK-11-00111

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-01-2012, BV3613, BK-11-00111

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 januari 2012
Datum publicatie
10 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV3613
Formele relaties
Zaaknummer
BK-11-00111

Inhoudsindicatie

Reclamebelasting. Er bestaat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de beperking van de onderhavige reclamebelasting tot het centrumgebied. Van een willekeurige en onredelijke belastingheffing is geen sprake.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00111

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 3 januari 2012

in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V. gevestigd te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goes, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 januari 2011, nummer AWB 09/45, betreffende na te vermelden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag in de reclamebelasting opgelegd ten bedrage van € 2.328.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 454. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 oktober 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, kenmerk BK-11/00172, betreffende de aan haar opgelegde aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2009 en het hoger beroep van [A] B.V., kenmerk BK-11/00115, betreffende de aan haar opgelegde aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2008. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Verordening

3. De raad van de gemeente Goes heeft in zijn openbare vergadering van 8 november 2007 vastgesteld de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting Goes 2008 (hierna: de Verordening). Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De tekst van de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel en kaart behoren in kopie tot de stukken van het geding.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, zijn in hoger beroep de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:

4.1. Belanghebbende is gebruiker van een winkelpand in het centrum van Goes (hierna: het winkelpand). Aan het winkelpand is een openbare aankondiging aangebracht die zichtbaar is vanaf de openbare weg.

4.2. Ter zake van deze openbare aankondiging is aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag in de reclamebelasting van de gemeente Goes opgelegd.

4.3. Ingevolge artikel 3 van de Verordening wordt een reclamebelasting geheven "ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg".

4.4. De heffing van reclamebelasting is beperkt tot het gebied dat is aangegeven in artikel 2 van de Verordening en de daarbij behorende kaart (hierna: het centrumgebied).

4.5. In de considerans van de Verordening is het volgende opgenomen:

"Overwegende dat:

- met ondernemers is afgesproken dat zij € 4.750.000,- zullen bijdragen aan de integrale kwalitatieve opwaardering van de binnenstad;

- de bijdrage via een reclamebelasting zal worden gerealiseerd, omdat dit een adequaat instrument is om jaarlijks middelen te genereren. Deze middelen zullen worden besteed aan het dekken van de kosten van gedane en toekomstige investeringen in het centrumgebied van Goes;

- de reclamebelasting samen met ondernemers verder is uitgewerkt.

(...)."

4.6. In de toelichting op de Verordening is het volgende vermeld.

"Aanleiding invoering reclamebelasting

De reclamebelasting is een belasting die - net als de onroerende-zaakbelastingen - kan worden geheven om de algemene middelen te voeden. Hoewel de besteding van de middelen vrij is, kan de reclamebelasting uiteraard ook aan specifieke doelen worden besteed. Wij willen met de te genereren middelen de investeringen dekken die zijn en worden gedaan in de integrale kwalitatieve opwaardering van de binnenstad.

Eind 2003 is met de ondernemers in het centrumgebied afgesproken dat zij een bedrag van € 4.750.000 aan de herinrichting van het centrum zullen bijdragen. Aanvankelijk zou dit via de baatbelasting worden bijgedragen, doch in de afgelopen jaren is gebleken dat de baatbelasting geen adequaat instrument is. Het beste alternatief voor de baatbelasting is de reclamebelasting gebleken, mede omdat deze ook voor een beperkt gebied kan worden ingevoerd.

Omdat de opbrengst van de reclamebelasting vrijwel geheel wordt aangewend om de gedane en toekomstige investeringen in de openbare ruimte van het centrumgebied te dekken, is er een rechtvaardigingsgrond voor het beperkte centrumgebied waarbinnen de reclamebelasting wordt geheven.

Hoewel het beperkte gebied (het centrum) grotendeels gelijk is aan het gebied waar de baatbelasting zou worden ingevoerd, wordt het gebied waar de reclamebelasting wordt geheven ruimer. Dit heeft een aantal gronden:

- Bij de reclamebelasting geldt een ruimere toepassing van het profijtbeginsel, terwijl bij de baatbelasting vanwege jurisprudentie een nauwe band tussen voorzieningen en baat geldt.

- Ook de toekomstige investeringen in het centrum zullen daarin worden betrokken, die grotendeels in andere straten worden gepleegd.

- Een ander argument waarom het gebied van de reclamebelasting los staat van het destijds aangewezen bekostigingsgebied van een eventuele baatbelasting is dat de opbrengst van de reclamebelasting ook wordt besteed aan andere kosten, zoals een extra impuls in sfeerverlichting in het centrum. Ook hiervan hebben veel (meer) ondernemers profijt.

Alle gebruikers van panden die in het aangewezen centrumgebied zijn gelegen, hebben in meerdere of mindere mate profijt van de investeringen die in het gebied zijn of worden getroffen en kosten die daarvoor worden gemaakt. Daarnaast zullen er in de komende jaren nog meer investeringen plaatsvinden in het gebied, zodat een koppeling aan het bekostigingsgebied van de baatbelasting niet meer aan de orde is.

Een ander aspect van de invoering van de reclamebelasting is het reguleringsaspect. Goes heeft een tamelijk streng beleid inzake reclame-uitingen in de binnenstad. De thans in te voeren reclamebelasting ondersteunt dit beleid, omdat te verwachten is dat de tarieven van de reclamebelasting enige drukkende werking hebben op de uitbundigheid van de reclameuitingen. Omdat zowel dit aspect als het bekostigingsaspect niet speelt in de gebieden buiten het centrumgebied van Goes, achten wij het niet gewenst en noodzakelijk om in de verspreide winkelcentra van de gemeente en bij de overige reclameuitingen ook reclamebelasting te gaan heffen. Daar komt bij dat de perceptiekosten voor het invoeren en heffen van een reclamebelasting buiten het centrumgebied ook relatief veel hoger zijn dan de perceptiekosten voor uitsluitend het centrumgebied. Daar de middelenbehoefte uit dit gebied ook niet of nauwelijks aanwezig is, is het ook niet doelmatig om de heffing voor de gehele gemeente te laten ingaan. Misschien dat dit op een later moment anders komt te liggen.

Wij zijn dan ook van mening dat het gekozen centrumgebied op goede gronden wordt betrokken in de reclamebelasting. Onder deze omstandigheden bestaat er naar onze mening geen strijd met het gelijkheidsbeginsel of enig ander rechtsbeginsel."

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd, zoals de Inspecteur stelt en belanghebbende betwist.

5.2. Belanghebbende heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat met het invoeren van de reclamebelasting in feite baatbelasting wordt geheven en voorts dat sprake is van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, mede omdat de heffing niet in verhouding staat tot het profijt dat van de in de heffing betrokken openbare aankondigingen uitgaat. Ten slotte stelt belanghebbende dat de Verordening in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de heffing is beperkt tot reclame-uitingen in de binnenstad.

5.3. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van baatbelasting maar van reclamebelasting. De omstandigheid dat de revenuen ten goede komen aan investeringen in het centrum van Goes doet daaraan niet af. De reclamebelasting is weliswaar een algemene (inkomstenverwervende) belasting, maar niets staat in de weg om deze ook voor nevendoeleinden te gebruiken. In dit geval dient de heffing mede ter regulering van de mate waarin of de wijze waarop in het centrum aankondigingen worden gedaan. De heffingsmaatstaf is gebaseerd op een objectief criterium en van een willekeurige en onredelijke belastingheffing is dan ook geen sprake. De ondernemers in het centrum hebben in het bijzonder profijt van de investeringen in de binnenstad. Het is in de rechtspraak aanvaard dat de heffing van lokale belastingen, waaronder algemene belastingen, worden beperkt tot een beperkt gebied binnen de gemeente, mits daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.

Conclusies van partijen

6.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot onverbindendverklaring van de Verordening, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag.

6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

7. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen (het Hof nummert de rechtsoverwegingen):

"Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg reclamebelasting worden geheven. Het betreft hier een bevoegdheid van de gemeente tot het invoeren van een algemene belasting, bedoeld om inkomsten te genereren. De belasting kan mede strekken tot het reguleren van reclame-uitingen, naar aantal of wijze, en kan zich beperken tot een deel van de gemeente.

Met de Verordening heeft de gemeente Goes van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Het voorwerp van de belasting is in artikel 3 van de Verordening afgebakend overeenkomstig de tekst van de Gemeentewet. Daarbij is er in artikel 2 van de Verordening voor gekozen het belastinggebied te beperken tot het centrumgebied van Goes, zoals aangegeven op de bij de Verordening horende kaart.

Het staat een gemeente vrij om de heffing van reclamebelasting te beperken tot een bepaald gedeelte van de gemeente, mits daarvoor een objectieve en redelijke grond bestaat (vgl HR 21 juni 2000, nr. 33.816, LJN AA6253 en Rechtbank Middelburg, 30 januari 2008 Awb 07/443, bevestigd door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 25 augustus 2010, LJN BN8687). In dit geval is er voor gekozen de heffing plaats te laten vinden binnen bepaalde gebieden in de kern, zoals aangegeven op de bij de Verordening horende kaart. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze kaart dit gebied in voldoende mate duidelijk aangegeven.

De Verordening is, zo blijkt uit het standpunt van [de Inspecteur], bedoeld om inkomsten te genereren en is daarnaast mede ingegeven door de wens om reclame-uitingen in het centrum van Goes te reguleren. Aldus wordt beantwoord aan het doel van de gemeentelijke bevoegdheid tot het invoeren van reclamebelasting. De omstandigheid dat aanvankelijk is gedacht aan een ander fiscaal instrument om te komen tot de beoogde inkomsten, doet daar niet aan af. Het behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad om hierin een eigen afweging te maken.

De belasting wordt op grond van artikel 4, eerste lid van de Verordening geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie, al dan niet met vergunning, de reclameobjecten (de openbare aankondigingen) worden aangetroffen. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt reclamebelasting geheven naar oppervlakte van een reclameobject.

De stelling van [belanghebbende] dat er sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing faalt. Met [de Inspecteur] is de rechtbank van oordeel dat de individuele heffing niet is gerelateerd aan het profijt dat een individu heeft bij zijn openbare aankondiging. Voorts overweegt de rechtbank dat de raad bij de vaststelling van de Verordening keuzes heeft gemaakt met betrekking tot de invulling van de bij de Gemeentewet gegeven bevoegdheid reclamebelasting te heffen, zoals bijvoorbeeld de keuze voor een uniform tarief en de hoogte daarvan, en dat de rechter deze keuzes slechts zeer terughoudend kan toetsen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden dat de tariefstelling in dit geval tot een onredelijke of willekeurige belastingheffing leidt.

Aldus en ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van enige grond om de onverbindendheid van (een deel van) de Verordening aan te nemen.

Het is niet in geschil dat de naamsaanduiding "[X]" op de gevels van [a-straat 1] te Goes moet worden aangemerkt als een openbare aankondiging ten behoeve van [belanghebbende], een en ander in de zin van de Verordening. Hieruit volgt dat sprake is van een belastbaar feit en dat belanghebbende] belastingplichtig is. De aanslag is verder overeenkomstig de bepalingen van de Verordening en de bijbehorende tarieventabel opgelegd.

Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [de Inspecteur] de aanslag reclamebelasting terecht heeft opgelegd en dient het beroep ongegrond te worden verklaard."

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. Door de invoering van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen, met ingang van 1 januari 1995, hebben de gemeenten de vrijheid verkregen heffingsmaatstaven in de belastingverordening op te nemen die het beste passen bij het gemeentelijke beleid en de praktijk van de belastingheffing; de zogenoemde 'nieuwe vrijheid'. Vanaf 1 januari 1995 kent de gemeentelijke retributieheffing slechts twee randvoorwaarden:

1. de heffing mag zich niet richten naar het inkomen, de winst of het vermogen;

2. zij mag niet in strijd komen met algemene rechtsbeginselen en/of leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing.

8.2. Bij de beoordeling van de stelling van belanghebbende dat voor de beperking van de heffing tot het centrumgebied geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat dient, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, LJN BR4564, te worden vooropgesteld dat de reclamebelasting in artikel 227 van de Gemeentewet is voorzien als een algemene belasting, hetgeen meebrengt dat een gemeente in beginsel vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting en derhalve ook de vrijheid heeft om die opbrengst te besteden aan activiteiten en voorzieningen binnen een bepaald gedeelte van haar grondgebied.

8.3. Verder dient te worden vooropgesteld dat het karakter van een algemene belasting er evenmin aan in de weg staat dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat (vgl. HR 21 juni 2000, nr. 33816, LJN AA6253, BNB 2000/272). Bij het bestaan van een dergelijke rechtvaardiging is de beperking niet in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel; de gemeentelijke wetgever overschrijdt daarmee ook niet de grenzen van de regelgevende bevoegdheid die hem in artikel 227 van de Gemeentewet is toegekend.

8.4. Indien een gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te besteden op een wijze als hiervoor is bedoeld en zij het object van de heffing heeft beperkt tot openbare aankondigingen in het desbetreffende gedeelte van haar grondgebied, is sprake van de eerderbedoelde objectieve en redelijke rechtvaardiging voor die beperking, indien die gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken.

8.5. Uit de toelichting bij de Verordening leidt het Hof af dat de opbrengst van de reclamebelasting in de algemene middelen van de gemeente Goes vloeit en dat deze opbrengst vrijwel geheel wordt aangewend om gedane en toekomstige investeringen in de openbare ruimte van het centrumgebied te dekken, zoals de herinrichting van het centrumgebied. Voorts blijkt uit de toelichting dat de opbrengst van de reclamebelasting ook wordt besteed aan andere uitgaven in het centrumgebied, zoals een extra impuls in sfeerverlichting. Aannemelijk is dat voor de ondernemers in het centrumgebied profijt kan ontstaan door de met de reclamebelasting te subsidiëren activiteiten en voorzieningen, en dat veel van de ondernemers in het centrumgebied - die in enigerlei mate profijt hebben van de activiteiten en de voorzieningen - in de vorm van een reclamebelasting bijdragen aan de kosten ervan. Derhalve moet worden geoordeeld dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de beperking van de onderhavige reclamebelasting tot het centrumgebied en dat van een willekeurige en onredelijke belastingheffing geen sprake is.

8.6. Indien en voor zover belanghebbende heeft willen betogen dat de onderhavige reclamebelasting wordt gebruikt voor verhaal van uitgaven waarvoor de wetgever - met ingang van 1 mei 2009 - een zogenoemde BIZ-heffing heeft ingevoerd, en dat de gemeente daarop had moeten wachten, heeft te gelden dat noch uit de tekst van de Experimentenwet BI-zones, Stb. 2009, 165, noch uit de geschiedenis van de totstandkoming daarvan volgt dat gemeenten door de invoering van deze wet worden beperkt in hun bestaande bevoegdheden tot belastingheffing die zij aan de Gemeentewet ontlenen. Reeds daarom faalt dit standpunt.

8.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat beslist dient te worden als hierna vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, voorzitter, J.J.I. Verburg en H.A.J. Kroon, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 3 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.