Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-02-2012, BV6977, BK-11/00133 en 11/00725

Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-02-2012, BV6977, BK-11/00133 en 11/00725

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
3 februari 2012
Datum publicatie
27 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BV6977
Zaaknummer
BK-11/00133 en 11/00725

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting. Boeten. Verwijzingszaak HR 25 februari 2011, nr. 09/04968. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen en de opgelegde boeten moeten komen te vervallen. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-11/00133 en 11/00725

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer d.d. 3 februari 2012

in het geding tussen

V.O.F. [X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Centrale administratie, hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.

Naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en bezwaar

1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 8 november 2004 aan belanghebbende:

- over het tijdvak van 4 november 1999 tot en met 23 september 2000 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.064; ook is bij beschikking een boete vastgesteld van 100 percent van het bedrag van de aanslag;

- over het tijdvak van 24 september 2000 tot en met 23 september 2001 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 1.195; ook is bij beschikking een boete vastgesteld van 100 percent van het bedrag van de aanslag.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in een geschrift, gedagtekend 8 december 2006, vervatte uitspraken op bezwaar belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in de bezwaren.

Loop van het geding

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Bij uitspraak van 21 september 2007, nummers AWB 07/796 en 07/797, heeft de rechtbank

- de uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslagen en de boeten vernietigd, en

- de Staat gelast het griffierecht van € 38 aan belanghebbende te vergoeden.

2.2. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij uitspraak van 17 februari 2009, met onder meer de nummers 07/00864 en 07/00865, heeft dat Hof

- de uitspraak van de rechtbank vernietigd, en

- de zaken teruggewezen naar de rechtbank Haarlem ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van zijn uitspraak.

2.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

2.4. Bij zijn arrest van 25 februari 2011, nummer 09/04968 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam vernietigd voor zover betrekking hebbende op de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen, en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van het arrest.

2.5. Partijen hebben zich naar aanleiding van het verwijzingsarrest schriftelijk uitgelaten.

Zij hebben van elkaars schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen. Het Hof rekent die schrifturen tot de gedingstukken.

2.6. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof vóór de op 23 december 2011 voor deze zaken geplande mondelinge behandeling schriftelijk laten weten een mondelinge behandeling van de zaken niet nodig te achten en te kennen gegeven niet te verschijnen. Daarop heeft het Hof besloten zonder onderzoek ter zitting uitspraak te doen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:

3.1. Op 24 november 2003 heeft bij belanghebbende (een taxi-ondernemer) een onderzoek van de Belastingdienst plaatsgevonden. Van de bevindingen van dat onderzoek is een controlerapport, gedagtekend 4 juni 2004, opgesteld. Het controlerapport vormde voor de Inspecteur aanleiding om op 8 november 2004 van belanghebbende motorrijtuigenbelasting na te heffen wegens het ten onrechte toegepast zijn van de taxivrijstelling. Als tijdvak van naheffing is onderscheidenlijk op de aanslagbiljetten vermeld

- 4 november 1999 tot en met 23 september 2000,

- 24 september 2000 tot en met 23 september 2001.

3.2. Het vorenstaande betreft het motorrijtuig met het kenteken [XX-XX-XX].

3.3. Uit de door partijen ingediende schriftelijke uitlatingen omtrent het verwijzingsarrest blijkt dat belanghebbende met ingang van 31 januari 2003 geen houder meer is van dat motorrijtuig.

Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Blijkens de reacties van partijen op het verwijzingsarrest hebben zij zich op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslagen en de opgelegde boeten moeten komen te vervallen.

4.2. Het Hof volgt partijen in die eensluidende conclusie. Bijgevolg dient te worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

5.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in hoger beroep, waarbij het Hof de onderhavige zaken aanmerkt als samenhangend met de zaken BK-11/00132, 11/00723 en 11/00724. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.207,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2½ punt à € 322 x 1 (gewicht van de zaak) x 1½ (samenhang)), waarvan te dezen tweevijfde gedeelte, ofwel € 483 in aanmerking wordt genomen.

5.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur ter zake van het hoger beroep een griffierecht geheven van € 428.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank, en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 483.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 3 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.