Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-02-2012, BV7668, BK-04/02523
Gerechtshof 's-Gravenhage, 03-02-2012, BV7668, BK-04/02523
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 3 februari 2012
- Datum publicatie
- 5 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BV7668
- Zaaknummer
- BK-04/02523
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur voor het opleggen van de verhogingen en de boeten is geslaagd in het bewijs dat belanghebbende in de onderwerpelijke jaren houder van KBL-rekening [...] is geweest. Met inachtneming van de hiervoor weergegeven criteria stelt het Hof verder vast, gelet op de gegevens op de microfiches, dat belanghebbende bij KBL -een bank met een bankgeheim- een bankrekening heeft geopend en heeft aangehouden en dat hij de tegoeden en de daarmee behaalde voordelen buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden. Aan die vaststelling, in samenhang met 's Hofs overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel dat belanghebbende voor elk van de jaren te weinig belasting heeft betaald, ontleent het Hof het vermoeden dat het voor elk van de jaren aan opzet van belanghebbende is te wijten dat hij tot het uiteindelijke beloop van de navorderingsaanslagen, te weinig belasting heeft betaald. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit een argument is te destilleren dat vermoeden ontzenuwd te achten. Veeleer is uit de omstandigheid dat belanghebbende, afgezien van zijn KBL rekeninghouderschap, telkens heeft gezwegen over de rekening en ook telkens heeft geweigerd gegevens omtrent de rekening te verstrekken, een bevestiging van dat vermoeden te ontlenen.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-04/02523
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 3 februari 2012
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de directeur van de Belastingdienst Holland-Midden (hierna: de Inspecteur) betreffende na te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.
Navorderingsaanslagen, beschikkingen en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende zijn op basis van het saldo op 31 januari 1994 van rekeningnummer [...] ten name van "[Voornaam X][Achternaam X]-[Meisjesnaam Y]", aangehouden bij de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise te Luxemburg (hierna: KBL) de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd:
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1998 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente;
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; en
- een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente.
1.2. De tegen de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente gerichte bezwaren zijn bij de bestreden uitspraken afgewezen.
Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 37.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De Inspecteur heeft nadere stukken ingezonden. Belanghebbende heeft van deze stukken kennisgenomen en zich daarover ter zitting kunnen uitlaten.
2.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 september 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn partijen verschenen.
2.5. De brief van 5 januari 2012 van belanghebbende rekent het Hof niet tot de gedingstukken. De brief is na sluiting van het onderzoek ter zitting ingekomen. Voorts ziet het Hof, nu met de brief niets is aangevoerd wat niet eerder had kunnen worden aangevoerd en overigens niet is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, geen reden het onderzoek te heropenen.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting geen aangiften gedaan waarin melding is gemaakt van inkomsten of vermogen met betrekking tot een rekening bij KBL.
3.2. In 1994 hebben medewerkers van KBL-microfiches en documenten met informatie over rekeninghouders bij KBL ontvreemd. Deze gegevensdragers zijn in handen gekomen van de Belgische justitiële autoriteit. Op welke wijze dit is geschied, is niet geheel duidelijk.
3.3. De Belgische justitiële autoriteit heeft de gegevens verstrekt aan de Belgische belastingautoriteit ten behoeve van de belastingheffing in België. In antwoord op een verzoek van de Belgische belastingautoriteit heeft de Belgische justitiële autoriteit te kennen gegeven het niet opportuun te achten de inlichtingen door te geven aan buitenlandse belastingadministraties, met de aantekening dat het aan de Belgische belastingautoriteit zelf is te beslissen of het passend is de inlichtingen aan buitenlandse diensten te verstrekken.
3.4. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) op basis van Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan de Nederlandse Belastingdienst/FIOD, bestaande uit fotokopieën van microfiches met gegevens over rekeningen bij KBL op naam van inwoners van Nederland. De microfiches bevatten gegevens van bij KBL aangehouden rekeningen door in Nederland wonende personen. Van de rekeningen zijn 6.171 op naam. In 3.952 gevallen hebben de FIOD en de Belastingdienst een behandeltraject ingezet. Onderdeel van het behandeltraject is het vaststellen van de identiteit van de rekeninghouder. In 38 gevallen is de rekeninghouder niet geïdentificeerd. In 3.464 van de 3.952 gevallen is door degene aan wie een aanslag is opgelegd, erkend dat hij of zij houder is of is geweest van een rekening bij KBL.
3.5. Het onderzoek door de FIOD en de Inspecteur heeft het vermoeden opgeleverd dat belanghebbende houder is of is geweest van een rekening bij KBL.
3.6. Vervolgens heeft de Inspecteur belanghebbende bij vragenbrief van 8 februari 2002 het volgende onder de aandacht gebracht:
"(...) De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd. Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. Ik verzoek u de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren vóór 18 februari 2002. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenveloppe. Gezien de aard en de beperkte omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan. Als u nog vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bellen. (...)"
De bijlage bevat het formulier "VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN" waarin belanghebbende gevraagd wordt om - onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen - aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest.
3.7. Gedateerd 15 februari 2002 heeft belanghebbende het formulier "VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN" ingevuld en ondertekend aan de Inspecteur teruggestuurd onder vermelding van rekeningnummer [...], van KBL als de naam van de bank en van 1987 als het jaar van opening van de rekening.
3.8. Bij vervolgvragenbrief van 1 maart 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende nadere vragen gesteld en daarbij het navolgende onder diens aandacht gebracht:
"(...) Op 8 februari 2002 heb ik u verzocht om gegevens en inlichtingen te verstrekken over bankrekeningen in het buitenland. U heeft schriftelijk verklaard gerechtigd (geweest) te zijn tot de volgende bankrekening:
Rekeningnummer
Naam bank
Land van vestiging
[...]
Kredietbank Luxembourg
Luxemburg
Naar aanleiding van uw verklaring verzoek ik u voor deze bankrekening de volgende vragen te beantwoorden (...)
Ik wijs u er nogmaals op dat u op grond van artikel 47, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ( AWR ) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheffing van belang kunnen zijn. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt, dan wel de gevraagde bescheiden en andere gegevensdragers niet beschikbaar stelt, pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 26 maart 2002 toe te sturen in bijgevoegde portvrije retourenveloppe. Indien u vragen of opmerkingen heeft kunt u mij bellen. (...)"
3.9. Bij brief van 22 april 2002 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Inspecteur te kennen gegeven:
"(...) Tot mij wendde zich in aanhef genoemde cliënt met het verzoek tot rechtsbijstand. Hiertoe heb ik mijn bereidheid uitgesproken. Cliënt legde mij de door u aan hem gerichte correspondentie voor. In deze correspondentie stelt u dat cliënt beschikt over een buitenlandse bankrekening. Ik ben thans doende de inhoud van het dossier nader te bestuderen. Hierop zal ik binnen twee weken inhoudelijk reageren. Intussen verzoek ik u, namens cliënt, alle correspondentie dienaangaande te richten aan mijn kantooradres. (...)"
3.10. Bij brief van 4 december 2002 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven:
"(...) In deze brief stel ik u in kennis van mijn voornemen om aan de heer [X], [a-straat 1] te [Postcode][Z] navorderingsaanslagen op te leggen voor de inkomstenbelasting 1990/ vermogensbelasting 1991, alle met een bestuurlijke boete. (...)"
3.11. Bij brief van 25 april 2003 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende te kennen gegeven:
"(...) In deze brief stel ik u in kennis van mijn voornemen de heer [X] te [Z] (navorderings-)aanslagen op te leggen voor de inkomstenbelasting/premieheffing 1991 t/m 2000 en vermogensbelasting 1992 t/m 2000, alle met een bestuurlijke boete. (...)
Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat uw cliënt ten minste één bankrekening aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
Rekening op naam van:
[Voornaam X][Achternaam X]-[Meisjesnaam Y]
Rekeningnummer:
[...]
Bank:
Kredietbank Luxemburg
Saldo per 31-01-1994:
Fl. 261.570,20 positief
De FIOD heeft deze gegevens over de rekeninghouder vergeleken met onder andere gegevens van de Belastingdienst welke gebaseerd zijn op het bevolkingsregister. Uit die analyse komt uw cliënt naar voren als rekeninghouder. (...)
Ik ben door de weigering van uw cliënt om volledig en juist antwoord te geven op mijn vragen genoodzaakt de aanslagen vast te stellen als volgt. (...)
De hoogte van de correctiebedragen wordt gesteld op een zodanig bedrag dat 95% van de bedragen die zijn gecorrigeerd bij personen die wel volledig en juist hebben geantwoord daar binnen valt. Aangezien bij personen die niet of onjuist hebben geantwoord de saldi gemiddeld een factor 1,5 hoger liggen, heb ik dit bedrag met 1,5 vermenigvuldigd. Voor ondernemers leiden deze berekeningen tot andere uitkomsten dan voor particulieren. (...)
Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om deze belastingaanslagen te verhogen met een boete van 100%. (...)
De vragen in het aangiftebiljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd door hem ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over zijn buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR aan hem vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven. Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken. Ik merk het feit dat uw cliënt gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen aan als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Boete besluit). Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen. (...)
Ik wil hierbij nog opmerken dat in de situatie waarin uw client alsnog volledige medewerking wil verlenen en bereid is mij volledige openheid van zaken te geven voordat de aanslagen worden opgelegd, de boeten zullen worden vastgesteld op 50%. Deze boeten zijn ook toegepast bij andere belanghebbenden die, voorafgaand aan het opleggen van belastingaanslagen, volledig hebben meegewerkt. Voor zover in het kader van dit onderzoek naar buitenlandse tegoeden eerder aanslagen met een boete van 100% zijn opgelegd en tijdig bezwaar is gemaakt zullen die boeten in beginsel worden gematigd naar 75% indien uw cliënt, voordat uitspraak op bezwaar wordt gedaan, volledige medewerking verleend en volledige openheid van zaken geeft voor het betreffende belastingjaar. Dat kan slechts anders zijn in geval van bijzondere individuele omstandigheden. (...)"
3.12. Bij brief van 19 mei 2003 deelt de Inspecteur belanghebbende mede:
"(...) Op 25 april 2003 heb ik uw gemachtigde, [...], schriftelijk meegedeeld dat ik het voornemen had aan u navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premieheffing en vermogensbelasting met bestuurlijke boeten op te leggen over de jaren 1991 tot en met 2000. Ik heb daarbij de gelegenheid geboden om te reageren op mijn voornemen. Er is niet op mijn brief gereageerd. Daarom ga ik ervan uit dat mijn constatering juist is en leg ik de aangekondigde navorderingsaanslagen en boeten op. Voor de gronden waarop ik de boeten baseer, verwijs ik u naar de eerder aan uw gemachtigde toegezonden kennisgeving. In deze kennisgeving was opgenomen: (...)"
3.13. Bij brief van 3 juni 2004 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende:
"(...) Hierbij treft u een brief aan die ik heden aan uw gemachtigde heb gestuurd. Zoals uit de brief blijkt is dit een verzoek om uw bezwaarschriften te motiveren alsmede een laatste verzoek om informatieverstrekking door u en uw gemachtigde. Tevens blijkt uit de brief wat de gevolgen kunnen zijn van het wel of niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen en gegevens. (...)"
3.14. Bij brief van 3 juni 2004 schrijft de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende:
"(...) Ik heb van u namens uw cliënt [X], [a-straat 1] te [Postcode][Z] bezwaarschriften ontvangen gericht tegen (navorderings)aanslagen die voortkomen uit het zogenoemde Rekeningenproject. Die (navorderings)aanslagen zijn opgelegd omdat uw cliënt volgens mij beschikt(e) over tegoeden in het buitenland en weigerde daarover informatie te verstrekken ondanks mijn herhaalde verzoeken daartoe.
Het Gerechtshof Amsterdam (2 maart 2004, voorzieningenrechter, kenmerk: 04/00393) heeft inmiddels als volgt geoordeeld:
"De inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij aanleiding had om verzoeker vragen te stellen over mogelijke tegoeden bij een buitenlandse bank. Nu verzoeker niet inhoudelijk op die vragen heeft gereageerd, handelt de inspecteur niet willekeurig of onredelijk door bij het opleggen van (navorderings)aanslagen uit te gaan van geschatte bedragen aan verzwegen inkomsten en die geschatte bedragen te berekenen op de wijze als kort uiteengezet onder 3.3. hierboven."
De rechter geeft hiermee aan dat de gegevens die de inspecteur in zijn bezit heeft (o.a. de identificatie) recht en reden geven om aan de bewuste belastingplichtigen vragen te stellen over de buitenlandse bankrekeningen. Ik ben voornemens om de bezwaarschriften af te handelen. De bezwaarschriften zijn echter tot op heden niet gemotiveerd. Ik verzoek u daarom de bezwaarschriften alsnog te motiveren binnen drie weken na dagtekening van deze brief.
Alvorens de bezwaarschriften af te handelen stel ik u, in uw hoedanigheid als gemachtigde ex artikel 41 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en uw cliënt hierbij voor de laatste keer in de gelegenheid om mij alsnog de door mij gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Ik verzoek u daartoe binnen drie weken na dagtekening van deze brief de in de bijlage bij deze brief opgenomen vragen te beantwoorden cq de gevraagde gegevens te verstrekken. Indien uw cliënt nu alsnog volledig voldoet aan zijn/haar informatieplicht wordt hij/zij in de gelegenheid gesteld ervoor te kiezen dat de bezwaarschriften worden aangehouden in afwachting van de afronding van de beroepsprocedure die op basis van een protocol wordt gevoerd door [A] en de Belastingdienst. Door nu alsnog mee te werken door te voldoen aan de informatieverplichting bewerkstelligt uw cliënt tevens dat de opgelegde vergrijpboeten van 100% worden gematigd en worden vastgesteld op 75%. Voor het geval uw cliënt overweegt wederom niet te voldoen aan de informatieverplichting wijs ik u en uw cliënt er weer op dat hij/zij op grond van artikel 47, lid 1, letter a AWR verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien uw cliënt niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. Door het niet voldoen aan de informatieplicht voorafgaande aan het opleggen van de (navorderings)aanslagen geldt voor uw cliënt in de bezwaarfase reeds de omkering van de bewijslast. Hij/zij moet in de bezwaarfase en in een latere beroepsprocedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien uw cliënt wederom niet voldoet aan de informatieverplichting zal ik overgaan tot het afhandelen van zijn/haar bezwaarschriften. Uitgaande van de mij nu beschikbare gegevens zullen de (navorderings)aanslagen en de opgelegde boeten worden gehandhaafd. Het verleende uitstel van betaling vervalt van rechtswege. Indien uw cliënt in beroep gaat bij het Gerechtshof en weer uitstel van betaling vraagt kan de ontvanger zekerheid vragen. Voorafgaand aan het doen van uitspraak op het bezwaarschrift/de bezwaarschriften worden u en uw cliënt nog in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Tot nog toe heeft uw cliënt op de door mij gedane verzoeken om informatie te verschaffen, geweigerd dat te doen. Uw cliënt heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een strafbaar feit als omschreven in de artikelen 68 en 69 van de AWR. Met het Openbaar Ministerie zijn hierover afspraken gemaakt die inhouden dat van strafvervolging zal worden afgezien indien uw cliënt alsnog de gevraagde informatie (e.e.a. naar genoegen van de Belastingdienst) verstrekt door middel van het beantwoorden van dit laatste verzoek om informatie. Weigeren u en uw cliënt echter ook informatie te verschaffen naar aanleiding van dit laatste verzoek, dan zal zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de hieronder genoemde reactietermijn in beginsel proces-verbaal worden opgemaakt en worden ingestuurd naar het Openbaar Ministerie. Ik verzoek u en uw cliënt de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren binnen drie weken na dagtekening van deze brief. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard van de gevraagde gegevens en inlichtingen en het feit dat deze brief een herhaling van eerdere verzoeken betreft zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren van de gegevens. Ik wijs u op de reeds verstreken tijd sinds mijn eerste verzoek om informatie en gegevens. (...)"
De bijlage omvat het formulier "VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN" met elf vragen genummerd 1 tot en met 11 en het verzoek bepaalde bescheiden te verstrekken.
3.15. Tot de gedingstukken behoren twee afdrukken van microfiches, onder meer vermeldend de naamcombinatie " [Voornaam X][Achternaam X]-[Meisjesnaam Y]", de rekeningcoderingen "[...]" en "[...]", met de van de valutacode "040" (Nederlandse gulden) voorziene cijfercoderingen corresponderende saldi per 31 januari 1994 van respectievelijk ƒ 261.570,94 en -/- ƒ 0,74.
Omschrijving geschil en standpunten en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of belanghebbende voor de jaren 1991 tot en met 2000 kan worden betrokken in de heffing van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ter zake van rente-inkomsten uit bij KBL aangehouden tegoeden en voor de jaren 1992 tot en met 2000 kan worden betrokken in de heffing van de vermogensbelasting ter zake van die tegoeden, alsmede of terecht verhogingen dan wel boeten zijn opgelegd en heffingsrente in rekening is gebracht.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij de standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen inzake de heffingsrente.
4.4. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar, behoudens vermindering van de verhogingen en boeten in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van het beroep
Rekeninghouderschap
5.1. Gegeven de verklaring van belanghebbende houder te zijn van KBL-rekening [...] en de door de Inspecteur ingebrachte stukken, merkt het Hof als vaststaand aan dat belanghebbende houder is of is geweest van die rekening.
Verkrijging microfiches
5.2.1. De voor het bewijs gebezigde kopieën van microfiches zijn door de Belgische belastingautoriteit aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekt op basis van artikel 4 van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Er bestaat onvoldoende aanwijzing dat de Belgische overheid de hand heeft gehad in de ontvreemding of bemachtiging van de microfiches. Ook anderszins bestonden voor de Nederlandse Belastingdienst geen redenen aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo fundamenteel recht was geschonden, dat het instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van de gegevens van de microfiches ontoelaatbaar moet worden geoordeeld.
5.2.2. De omstandigheid dat het bewijsmateriaal door diefstal of verduistering, gepleegd door particulieren, is verkregen, staat niet in de weg aan gebruik van dat materiaal in een fiscale procedure. Daarnaast is niet gebleken dat Nederlandse overheidsdienaren betrokken zijn geweest bij een onregelmatigheid, zoals diefstal of verduistering van de documenten van KBL, of dat zij op andere wijze onrechtmatig gedrag van werknemers of ex-werknemers van KBL hebben geïnitieerd of gefaciliteerd.
5.2.3. Indien al zou moeten worden aangenomen dat de Belgische autoriteiten zich in het kader van het in handen krijgen van de microfiches onrechtmatig hebben gedragen, kan evenmin worden gezegd dat de gegevens door de Nederlandse Belastingdienst zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. Het Hof gaat dan ook voorbij aan het aanbod van belanghebbende getuigen te horen omtrent gedragingen door de Belgische autoriteiten.
5.2.4. De Belgische belastingautoriteit heeft in haar brief van 27 oktober 2000 expliciet verklaard dat de fotokopieën afkomstig zijn van microfiches behorende tot de administratie van KBL. In haar brief van 20 februari 2003 is vermeld op welke wijze de Belgische belastingautoriteit zich ervan heeft vergewist dat de microfiches afkomstig zijn van KBL. De Inspecteur stelt dat de valutacodes op de microfiches overeenkomen met de valutacodes van KBL en dat uit een onderzoek van de inhoud van een aantal fotokopieën is gebleken dat het microfiches zijn met rekeninggegevens bij KBL. Tegenover deze stelling heeft belanghebbende in wezen aangevoerd dat de gegevens op de afdrukken van de microfiches als onbetrouwbaar dienen te worden gekwalificeerd, waardoor deze gegevens niet kunnen worden gebruikt voor het opleggen van aanslagen, verhogingen en boeten.
5.2.5. Gelet op het gemotiveerde betoog van de Inspecteur ligt het op de weg van belanghebbende diens stelling aannemelijk te maken. Belanghebbende is daarin niet geslaagd. Hij heeft geen substantieel bewijs voor de juistheid van zijn stelling bijgebracht. Gelet op het overwogene in 5.2.3 en 5.2.4 acht het Hof aannemelijk dat de microfiches gegevens bevatten van rekeningen die door de daarop vermelde personen op 31 januari 1994 worden aangehouden bij KBL en dat de microfiches bedoeld onder 3.15 ook uit de administratie van KBL afkomstig zijn.
Navorderingstermijn
5.3.1. Zijn er aanwijzingen van het bestaan van in een andere lidstaat aangehouden tegoeden en wordt naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag opgelegd na het verstrijken van de termijn die geldt voor navordering van belasting in verband met tegoeden in de eigen lidstaat, dan moet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, na het opkomen van de aanwijzingen van het bestaan van de in het buitenland aangehouden spaartegoeden, het tijdsverloop worden aanvaard dat noodzakelijkerwijs is gemoeid met (1) het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting en met (2) het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van de aanslag aan de hand van de gegevens die de Inspecteur ter beschikking staan. Zulks geldt ongeacht of de aanwijzingen zijn verkregen binnen of na afloop van de termijn die geldt voor navordering met betrekking tot tegoeden die worden aangehouden in de eigen lidstaat, en zowel in het geval dat voor het inwinnen van inlichtingen een nuttig gebruik kan worden gemaakt van regelingen van wederzijdse bijstand tussen lidstaten, als in het geval dat de mogelijkheid daartoe ontbreekt, bijvoorbeeld doordat de desbetreffende lidstaat een bankgeheim kent.
5.3.2. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met dagtekening 30 mei 2003, 31 mei 2003 en 6 juni 2003. De navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1991 tot en met 1997 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1992 tot en met 1998 zijn opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. De Inspecteur heeft voor het doen van aangifte geen uitstel verleend. Vaststaat dat de Inspecteur vanaf 27 oktober 2000 beschikte over aanwijzingen van het bestaan van de KBL-rekening. Voor elk van de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn moet worden beoordeeld of het tijdsverloop tussen het moment waarop de Inspecteur aanwijzingen van het bestaan van de KBL-rekening heeft verkregen en het tijdstip waarop hij de navorderingsaanslagen heeft opgelegd, aanvaardbaar is.
5.3.3. De tijd die de Inspecteur heeft besteed aan het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting en die welke noodzakelijkerwijs is gemoeid met het voorbereiden en vaststellen van een navorderingsaanslag, zoals de identificatie van belanghebbende en het overige fiscale onderzoek, is naar 's Hofs oordeel voor elk van de navorderingsaanslagen aanvaardbaar. Daarbij heeft het Hof mede in aanmerking genomen de massaliteit van het aantal vermeende rekeninghouders en de ten aanzien van ieder van hen te betrachten zorgvuldigheid. Weliswaar heeft belanghebbende de Inspecteur ervan in kennis gesteld dat hij houder is of is geweest van KBL-rekening [...] en heeft de Inspecteur deze melding schriftelijk bevestigd, doch nadien heeft belanghebbende geweigerd de Inspecteur van verdere informatie te voorzien. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, is - mede met het oog op de zorgvuldigheid - eerder aannemelijk dat de projectmatige aanpak waarvoor de Inspecteur gekozen heeft, heeft geleid tot bespoediging dan tot vertraging in het opleggen van de navorderingsaanslagen. Van enig stilzitten door de Inspecteur is niet gebleken.
5.3.4. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met toepassing van de navorderingstermijn van vijf jaar niet met de nodige voortvarendheid zijn opgelegd en dat deze aanslagen om die reden niet in stand kunnen blijven. Het Hof verwerpt die stelling, omdat het beginsel van evenredigheid niet meebrengt dat het vereiste van voortvarendheid geldt met betrekking tot navorderingsaanslagen die zijn opgelegd binnen de vijfjaarstermijn.
5.3.5. Aan het door belanghebbende gedane aanbod nader bewijs te leveren door middel van een getuige en de inbreng in het geding van het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 oktober 2010 inzake de door de Inspecteur betrachte voortvarendheid in zaken met betrekking tot de Bank Zonder Naam (BZN) gaat het Hof voorbij omdat niets in het vooruitzicht is gesteld omtrent de door de Inspecteur betrachte voortvarendheid in de onderhavige zaak en overigens geen feiten in het vooruitzicht zijn gesteld die van dien aard zijn, dat die zouden moeten leiden tot een ander oordeel omtrent de navorderingen, de verhogingen en de boeten in de onderhavige KBL-zaak.
Omkering van de bewijslast
5.4.1. De Inspecteur heeft belanghebbende gevraagd gegevens en inlichtingen te verschaffen over door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat hij wettelijk verplicht is die gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
5.4.2. Vaststaat dat belanghebbende voor alle jaren waarvoor de navorderingsaanslagen zijn opgelegd, afgezien van de erkenning dat hij de KBL-rekening heeft aangehouden, geen gegevens of inlichtingen over enige op zijn naam staande in het buitenland aangehouden bankrekening heeft verstrekt, terwijl belanghebbende buiten eigen toedoen reeds als houder van die buitenlandse rekening was geïdentificeerd, de Inspecteur van die gegevens en inlichtingen derhalve het bestaan mocht aannemen en voldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende over die gegevens en inlichtingen beschikte of kon beschikken. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 47, eerste lid, AWR. Hieruit volgt dat het Hof het beroep met betrekking tot de nagevorderde belasting op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel b, AWR ongegrond dient te verklaren, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
5.4.3. Nu de navorderingen betrekking hebben op tegoeden bij KBL en de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogens- en inkomstenbestanddelen waarover is nagevorderd niet eerder in de heffing zijn betrokken, zijn de navorderingsaanslagen in zoverre terecht opgelegd. De stelling van belanghebbende dat geen sprake is van een nieuw feit snijdt geen hout.
Redelijke schatting
5.5.1. Belanghebbende is door het Hof aangemerkt als houder van de rekening bij KBL. Hij heeft nagelaten opening van zaken te geven. Dit betekent dat de Inspecteur ter vaststelling van de over de betrokken jaren verschuldigde belasting is aangewezen op het maken van een schatting.
5.5.2. Bij het schatten mag de Inspecteur de navorderingsaanslag niet naar willekeur vaststellen. De navorderingsaanslag moet berusten op een redelijke schatting van de te weinig betaalde belasting. Wat betreft de schatting leidt het Hof uit de gedingstukken af dat de Inspecteur over geen andere informatie beschikt dan de gegevens op de microfiches en de gegevens van de KBL-rekeninghouders die hebben toegegeven een rekening bij KBL te hebben of te hebben gehad.
5.5.3. Omdat de Inspecteur, nu belanghebbende verder geen opening van zaken heeft gegeven, alleen beschikt over die summiere informatie, kon hij er redelijkerwijs van uitgaan dat, nu bovendien het tegendeel niet blijkt, belanghebbende in alle jaren waarop de navorderingsaanslagen zien houder is geweest van KBL-rekening [...].
5.5.4. In het bijzonder in aanmerking nemende dat de Inspecteur een geringe hoeveelheid informatie ter beschikking staat, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met de wijze van schatten en de daarbij gebruikte elementen van de hem ter beschikking staande gegevens niet tot een onredelijke uitkomst is gekomen. Hetgeen belanghebbende omtrent de aanpak door de Inspecteur heeft aangevoerd, zoals toepassing van de 95%-norm en van de factor 1,5, brengt niet mee dat de uitkomst van de schatting onredelijk is. Bij de beoordeling moet de Inspecteur in gevallen als het onderhavige armslag worden gegund. Onder de gegeven omstandigheden past het niet de Inspecteur een verwijt te maken over de aanpak en de uitkomst van de schatting.
5.5.5. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de in de navorderingsaanslagen begrepen belasting te hoog is vastgesteld.
5.5.6. Nu de navorderingsaanslagen niet te hoog zijn vastgesteld, heeft het Hof geen reden te oordelen dat de heffingsrente, die is berekend overeenkomstig de wettelijke regeling, tot te hoge bedragen in rekening is gebracht.
Verhogingen en boeten
5.6.1. Gegeven het vorenoverwogene aanvaardt het Hof de informatie op de microfiches, zal het van die informatie uitgaan en zal het zich richten op de vraag of de Inspecteur voor elk van de in geding zijnde jaren is geslaagd in het van hem te verlangen bewijs dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de verhoging of de boete is opgelegd, heeft begaan. Meer specifiek, nu de Inspecteur belanghebbende voor elk van de in geding zijnde jaren heeft beboet omdat het aan diens opzet is te wijten dat te weinig belasting is geheven, rust op de Inspecteur de last te bewijzen dat belanghebbende in elk van de in geschil zijnde jaren voor de belastingheffing relevante tegoeden en rentebaten opzettelijk niet heeft verantwoord.
5.6.2. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur hem niet heeft gewezen op diens zwijgrecht, wat daarvan overigens ook zij, is van belang dat de bekendheid met het bestaan van KBL-rekening [...] niet - direct noch indirect - is gebaseerd op een verklaring van belanghebbende of op informatie die haar bestaan dankt aan de wil van belanghebbende.
5.6.3. Het gaat in deze zaak niet om het vergaren van gegevens ten behoeve van strafvervolging of het opleggen van verhogingen dan wel boeten, maar om het verkrijgen van bestaande bankgegevens ten behoeve van een juiste belastingheffing, tot het verschaffen van welke gegevens belanghebbende op basis van artikel 47 AWR verplicht is. Van deze verplichting is belanghebbende niet ontslagen, wanneer die gegevens aanleiding zouden kunnen zijn strafvervolging tegen hem te beginnen of zouden kunnen worden gebruikt bij een reeds begonnen criminal charge in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De omstandigheid dat belanghebbende zich mogelijk reeds als verdachte beschouwde van het doen van een onjuiste aangifte en dat hij mogelijk verwachtte dat hem een verhoging of boete zou worden opgelegd, brengt niet mee dat hij gerechtigd was niet te voldoen aan het verzoek van de Inspecteur de gegevens te verstrekken.
5.6.4. De vraag of, en zo ja in hoeverre, van de gegevens gebruik kan worden gemaakt bij het opleggen van een verhoging of boete, komt eerst aan de orde bij de "determination of a criminal charge" in de zin van artikel 6 EVRM.
5.6.5. Ingeval een belastingplichtige weigert door de Inspecteur gevraagde gegevens te verstrekken, staat artikel 6, eerste lid, EVRM niet eraan in de weg aan die weigering de gevolgen met betrekking tot de nagevorderde belasting te verbinden die artikel 27e AWR aan het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 47 AWR verbindt, te weten omkering en verzwaring van de bewijslast.
5.6.6. De weigering de door de Inspecteur gevraagde gegevens te verstrekken, levert als zodanig geen bewijs op van een beboetbaar feit, bestaande in het over een bepaald jaar niet aangeven van bepaalde inkomsten- of vermogensbestanddelen, en mag dan ook geen invloed hebben op de bewijslastverdeling.
5.6.7. Het gevolg dat artikel 27e AWR verbindt aan de weigering (volledige) informatie te verstrekken, houdt - volgens de laatste volzin van artikel 27e AWR en volgens het bij artikel 6, tweede lid, EVRM gewaarborgde vermoeden van onschuld - niet in dat belanghebbende moet bewijzen dat hij niet een beboetbaar feit heeft begaan. Belanghebbende is ook niet in de positie gebracht te bewijzen dat hij niet een beboetbaar feit heeft begaan.
5.6.8. Het Hof heeft hiervoor vastgesteld dat de Inspecteur voor het opleggen van de verhogingen en de boeten is geslaagd in het bewijs dat belanghebbende in de onderwerpelijke jaren houder van KBL-rekening [...] is geweest. Met inachtneming van de hiervoor weergegeven criteria stelt het Hof verder vast, gelet op de gegevens op de microfiches, dat belanghebbende bij KBL - een bank met een bankgeheim - een bankrekening heeft geopend en heeft aangehouden en dat hij de tegoeden en de daarmee behaalde voordelen buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden. Aan die vaststelling, in samenhang met 's Hofs overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel dat belanghebbende voor elk van de jaren te weinig belasting heeft betaald, ontleent het Hof het vermoeden dat het voor elk van de jaren aan opzet van belanghebbende is te wijten dat hij tot het uiteindelijke beloop van de navorderingsaanslagen, te weinig belasting heeft betaald. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit een argument is te destilleren dat vermoeden ontzenuwd te achten. Veeleer is uit de omstandigheid dat belanghebbende, afgezien van zijn KBL-rekeninghouderschap, telkens heeft gezwegen over de rekening en ook telkens heeft geweigerd gegevens omtrent de rekening te verstrekken, een bevestiging van dat vermoeden te ontlenen.
5.6.9. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot elk van de in geding zijnde jaren het beboetbare feit heeft begaan door bedragen aan inkomsten en vermogen niet in diens aangiften te verantwoorden, en dat het niet anders kan dan dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven.
5.6.10. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de redelijke schatting is in aanmerking genomen dat de Inspecteur door toedoen van de rekeninghouder over een minimum aan gegevens beschikte. Bij beoordeling van de proportionaliteit van de verhoging of boete mag, eveneens op grond van artikel 6, tweede lid, EVRM, aan het gebrek aan medewerking van belanghebbende geen betekenis worden toegekend. Niet is gebleken dat de Inspecteur weigerachtigheid mee te werken of een gebrek aan medewerking van belanghebbende in de beoordeling van de proportionaliteit van de verhoging of boete heeft laten meewegen.
5.6.11. Voor de hoogte van de uiteindelijk voor elk van de betrokken jaren gepleegd beboetbaar feit opgelegde verhoging of boete en ter beantwoording van de vraag of deze verhoging of boete telkens passend en geboden is, neemt het Hof als uitgangspunt dat, naar de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt, belanghebbende gedurende een reeks van jaren tegoeden op een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim, met de bedoeling de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden, en dat bij de beboeting de omvang van de verzwegen belasting dient te worden bepaald aan de hand van de bedragen die voor de heffing zijn vastgesteld. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en hetgeen overigens uit de gedingstukken naar voren komt, is overigens geen concrete aanwijzing te putten dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Het Hof ziet in het gegeven dat de bewijslast is omgekeerd, dan ook geen reden het bedrag van de nagevorderde belasting niet als grondslag voor de verhogingen en de boeten te nemen. Bovendien is het bekend dat een bank in het algemeen over tegoeden op een rekening jaarlijks rente uitkeert. Naar ervaringsregelen worden dergelijke tegoeden bewust verborgen gehouden en worden deze niet onbekommerd uitgeput. Belanghebbende heeft nagelaten voldoende informatie te verschaffen die anders doet vermoeden.
5.6.12. Het Hof acht de Inspecteur geslaagd voor elk van de jaren aannemelijk te maken dat belanghebbende uitgaande van de hem toegedichte tegoeden en rentebaten de fiscale faciliteiten volledig heeft benut en dat belanghebbende aldus opzettelijk voor de belastingheffing in aanmerking komende tegoeden en rentebaten buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden en acht, mede met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel en het feit dat de berekening van de verschuldigde belasting is bepaald aan de hand van de verzwaring van de bewijslast, voor elk betrokken jaar een verhoging of boete van 100 percent op zichzelf juist. De Inspecteur heeft de verhogingen en de boeten terecht toegepast, nu sprake is van ernstige fraude.
5.6.13. Belanghebbende heeft verklaard houder te zijn van de KBL-rekening. Naar het oordeel van het Hof is de attitude van een belastingplichtige die de Inspecteur niets verklaart feitelijk een andere dan die van een belastingplichtige die de Inspecteur verklaart houder te zijn van een of meer buitenlandse bankrekeningen, zoals belanghebbende. Belanghebbende heeft hiermee uiting gegeven aan (een begin van) het besef dat aan de inlichtingenplicht behoort te worden voldaan. Daarmee is naar het oordeel van het Hof sprake van een voldoende objectieve en redelijke rechtvaardiging de verhogingen met tien percent kwijt te schelden en de boeten tot 90 percent te beperken. Verhogingen en boeten van 90 percent acht het Hof in dit geval passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.6.14. Nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan twee jaar, worden, met inachtneming van een vermindering van 20 percent, de verhogingen en de boeten vastgesteld op 72 percent. In zoverre slaagt het beroep.
Slot
5.7. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en aan stukken heeft ingebracht heeft hij naar 's Hofs oordeel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan anders, formeel of inhoudelijk, over het beroep moet worden geoordeeld.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.932 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (2 punten à € 322 x 2 (gewicht van de zaak) en in bezwaar (2 punten à € 161 x 2 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op een verhoging of een boete;
- vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten;
- vermindert de navorderingsaanslagen waarin een verhoging is begrepen aldus, dat telkens de verhoging - na kwijtschelding - wordt vastgesteld op 72 percent van de belasting;
- wijzigt de boetebeschikkingen aldus, dat telkens de boete wordt vastgesteld op 72 percent van de belasting;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.932; en
- gelast de Inspecteur het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 3 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.