Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-03-2012, BW8008, BK-10/00339
Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-03-2012, BW8008, BK-10/00339
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 23 maart 2012
- Datum publicatie
- 11 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8008
- Zaaknummer
- BK-10/00339
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Het vervoer van het medisch team en de menselijke organen is aan te merken als personenvervoer in de zin van post b9 van Tabel I bij de Wet OB 1968.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-10/00339
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 23 maart 2012
in het geding tussen:
de vennootschap onder firma [X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Holland-Midden (kantoor [P]), de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 april 2010, nummer AWB 09/2612 OB, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en beschikking.
Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 82.892. Tegelijk is bij beschikking € 10.467 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Bij de uitspraken op het door belanghebbende tegen de naheffing en de heffingsrente gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verlaagd naar € 31.032 en de heffingsrente naar € 3.264.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 297 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 8.184, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322 en de Inspecteur gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 februari 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 7 november 2011, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip voor de zitting uitgenodigd. Uit informatie van PostNL blijkt dat de uitnodigingsbrief op 17 november 2011 aan de geadresseerde is uitgereikt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en gelet op de overwegingen die de rechtbank aan de feiten heeft gewijd is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en aannemelijk te achten, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende exploiteert een taxibedrijf. De in dat kader verrichte activiteiten bestaan, naast regulier taxivervoer, directievervoer, straatvervoer en schoolvervoer, uit het vervoer van organen, bloed en medicijnen in opdracht van enkele medische instellingen. Voor het geheel van die activiteiten is belanghebbende ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).
3.2. In het naheffingstijdvak heeft belanghebbende ten behoeve van [Stichting A] te [Z] menselijke organen vervoerd, welk vervoer in veel gevallen plaatsheeft onder begeleiding van een medisch team, doorgaans het chirurgisch uitnameteam dan wel het chirurgisch team dat de transplantatie uitvoert. Voor het vervoer van het medisch team en de organen berekent belanghebbende de prijs die geldt voor het vervoer van personen, een prijs die lager is dan die voor het enkele vervoer van organen.
3.3. De naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van de bevindingen van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek. Aan de naheffing ligt de opvatting ten grondslag - voor zover hier van belang - dat het vervoer van organen in alle gevallen, dus ook wanneer sprake is van het vervoer van het medisch team, aan het algemene tarief van omzetbelasting is onderworpen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het controlerapport van 6 december 2007, dat in kopie tot de stukken van het geding behoort.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:
”(…)
4.1 (…) Ingevolge post b 9 van tabel I behorende bij de Wet OB valt onder het verlaagde tarief - voor zover hier van belang - het vervoer van personen bedoeld in artikel 1, onderdelen h, i, en j van de Wet personenvervoer 2000. (…)
4.2 De rechtbank stelt voorop dat naar haar oordeel het enkele vervoer van menselijke organen niet onder het vervoer van personen als bedoeld in de onder 4.1 vermelde tabelpost kan worden gerangschikt en dat het enkele vervoer van de medische teams wel onder genoemde tabelpost valt.
4.3 Ter zitting heeft [belanghebbende] uiteengezet op welke wijze het gecombineerde vervoer van een medisch team en een menselijk orgaan plaatsvindt. In het merendeel van de gevallen van vervoer van menselijke organen vindt dat vervoer plaats tegelijk met het vervoer van het medische team dat de donororganen uitneemt en/of bij de ontvangers plaatst. [De Inspecteur] heeft deze toelichting niet betwist en de rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding [belanghebbende] in de door haar geschetste gang van zaken niet te volgen.
4.4 Gelet op evengenoemde toelichting en gezien de overige gedingstukken overweegt de rechtbank dat noch de opvatting van [belanghebbende] dat het vervoer van het medische team de overheersende prestatie is, noch het door [de Inspecteur] verdedigde standpunt dat het vervoer van het menselijke orgaan vooropstaat, kan worden gevolgd.
4.5 De rechtbank overweegt dat bij het gecombineerde vervoer zoals dat in het onderhavige geval plaatsvindt, aan de dienst met betrekking tot het medische team zowel als aan die met betrekking tot het menselijke orgaan eenzelfde belang dient te worden toegekend. Niet kan worden gezegd dat de nadruk ligt op het vervoer van het medische team in die zin dat het menselijke orgaan als het ware als bagage door het medische team wordt meegevoerd. Evenmin kan worden gezegd dat de nadruk op het menselijke orgaan ligt in die zin dat in dat geval het vervoer van het medische team slechts van bijkomstige aard is. Dat het feit dat een orgaan slechts een beperkte tijd geschikt blijft voor transplantatie en dat om die reden het vervoer met spoed dient te worden uitgevoerd, maakt niet dat daarmee het vervoer van het orgaan de overheersende prestatie is. Dat heeft immers slechts gevolgen voor de keuze van het soort vervoermiddel. De ene dienst kan niet zonder de andere, geen van beiden prevaleert boven de andere. Het gecombineerde vervoer, zoals dat in het onderhavige geval plaatsvindt, dient derhalve als één dienst te worden aangemerkt en kan niet in afzonderlijke, onderscheidenlijk te waarderen diensten worden gesplitst.
4.6 Gelet op het vorenstaande dient voor het antwoord op de vraag welk tarief in dit geval moet worden toegepast, te worden aangesloten bij de bedoeling van partijen zoals die in de door [belanghebbende] met haar opdrachtgever [Stichting A] gesloten overeenkomst tot uitdrukking komt.
4.7 Uit de met de [Stichting A] gesloten Samenwerkingsovereenkomst inzake spoedvervoer van 19 december 2002 komt naar voren dat [belanghebbende] een tarief van € 0,96 per kilometer hanteert voor het uitsluitende vervoer van medische teams en dat zij voor het uitsluitende transport van weefsels en organen een prijs van € 1,22 per kilometer hanteert. Ter zitting heeft [belanghebbende] onweersproken verklaard dat bij het gecombineerde vervoer van een medisch team en een menselijk orgaan niet een apart tarief, maar het lage tarief van € 0,96 voor personenvervoer wordt gehanteerd.
4.8 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat in het onderhavige geval bij het gecombineerde vervoer van een medisch team en een menselijk orgaan sprake is van personenvervoer als bedoeld in post b 9 van tabel I bij de Wet OB. Het beroep van [belanghebbende] op het vertrouwensbeginsel behoeft derhalve geen verdere bespreking.
4.9 Voor zover [belanghebbende] van mening is dat het vervoer van menselijke organen van omzetbelasting dient te worden vrijgesteld, overweegt de rechtbank - onder verwijzing naar de door [de Inspecteur] genoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG - dat [belanghebbende] niet in haar opvatting kan worden gevolgd, gezien de strikte en beperkte uitleg welke aan de vrijstellingen van omzetbelasting wordt gegeven. Het moet derhalve ervoor worden gehouden dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest het vervoer van menselijke organen niet van omzetbelasting vrij te stellen.
4.10 Uit de door [belanghebbende] overgelegde berekeningen, welke door [de Inspecteur] niet zijn weersproken, volgt dat 2,96% van de aan [Stichting A] gefactureerde ritten betrekking heeft op het enkele vervoer van organen, waarover het algemene tarief verschuldigd is. De naheffingsaanslag moet dan ook, voor zover die betrekking heeft op de correctie [Stichting A], worden verminderd tot 13% x 2,96% x de totale omzet gegenereerd bij [Stichting A] = € 2.350,07. Tegen de overige bestanddelen van het bij de uitspraak op bezwaar vastgestelde bedrag aan belasting, te weten de correcties inzake [ziekenhuis 1] en [ziekenhuis 2], zijn geen gronden aangevoerd. De totaal verschuldigde belasting wordt daarmee vastgesteld op (…) € 8.184,04.
4.11 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
(…)
4.12 [Belanghebbende] heeft tijdens de bezwaarfase verzocht om integrale vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. [De Inspecteur] heeft het bezwaar van [belanghebbende] gedeeltelijk gegrond verklaard, maar heeft aan [belanghebbende] geen vergoeding toegekend. De rechtbank vindt hierin aanleiding [de Inspecteur] te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere, integrale, kostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. (…) Voor vergoeding van proceskosten in de beroepsfase ziet de rechtbank geen aanleiding, aangezien gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] kosten heeft gemaakt welke voor vergoeding in aanmerking komen.
(…)”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. In hoger beroep is in geschil de hoogte van de naheffingsaanslag. Partijen houdt in het bijzonder het antwoord op de vraag verdeeld of het vervoer van het medisch team en de organen is te rangschikken onder personenvervoer in de zin van post b9 van Tabel I bij de Wet, welke vraag de Inspecteur ontkennend en belanghebbende bevestigend beantwoordt.
5.2. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
6.1. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
6.2. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. De rechtbank heeft naar ’s Hofs oordeel met juistheid geoordeeld dat met betrekking tot het vervoer van het medisch team en de organen voor de omzetbelasting sprake is van één dienst en dat die dienst is aan te merken als personenvervoer. Wat dat aangaat stelt het Hof voorop, kennelijk anders dan de rechtbank, dat onder personenvervoer in beginsel is te verstaan het vervoer van personen en de goederen, waaronder bagage, die de personen in het kader van het vervoer bij zich hebben. De voorhanden zijnde gegevens nopen niet om daarover met betrekking tot het vervoer van het medisch team en de organen anders te oordelen. Het enkele vervoer van organen is wezenlijk anders dan het vervoer van de organen die door de personen van het medisch team worden meegenomen, met dien verstande dat in die laatste situatie, zo al niet het vervoer van de organen een element is van het personenvervoer, ten minste kan worden gezegd dat het vervoer van de organen, ook bezien vanuit de gemiddelde consument, bijkomstig van aard is. Dat heeft ook te maken met het gegeven dat, naar het Hof aanneemt, de verantwoordelijkheid anders ligt, in die zin dat het in eerste instantie het medisch team is dat de organen vervoert en ervoor zorg moet dragen dat de organen succesvol worden getransplanteerd en niet belanghebbende als vervoerbedrijf. Daarbij komt dat met betrekking tot het vervoer van het medisch team en de organen dezelfde prijs wordt berekend als die geldt voor het vervoer van personen.
7.2. In aanmerking nemende de rond de in geding zijnde en de overige dienstverlening voorhanden zijnde (cijfermatige) gegevens heeft de rechtbank naar ’s Hofs oordeel evenzeer met juistheid geoordeeld dat de naheffingsaanslag dient te worden vastgesteld op € 8.184. Hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd biedt onvoldoende grond daarover anders te oordelen. Daarbij komt dat de Inspecteur ter zitting, daarnaar gevraagd, heeft verklaard dat hij zelf geen (nieuwe) berekening van de na te heffen belasting heeft gemaakt en dat het hem overigens niet zozeer gaat om de hoogte van de naheffingsaanslag als wel om een principiële beslissing over de omzetbelastingtechnische kwalificatie van het vervoer van het medisch team en de organen.
7.3. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. Ambtshalve bestaat reden de uitspraak van de rechtbank aan te vullen, omdat de rechtbank heeft verzuimd een beslissing te nemen omtrent de heffingsrente. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
8.1. De rechtbank heeft naar ’s Hofs oordeel ook met juistheid geoordeeld dat belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar een vergoeding toekomt van € 322. In hetgeen de Inspecteur heeft gesteld ziet het Hof, ook tegen de achtergrond van het forfaitaire karakter van de vergoedingsregeling voor proceskosten, geen reden anders te oordelen.
8.2. Het Hof acht geen termen aanwezig een partij voor de behandeling van het hoger beroep te veroordelen in de proceskosten. Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
8.3. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Staat wegens het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 448.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank; en
- wijzigt de beschikking heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag door de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 23 maart 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.