Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-04-2012, BW8515, BK-11-00014

Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-04-2012, BW8515, BK-11-00014

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
18 april 2012
Datum publicatie
15 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8515
Zaaknummer
BK-11-00014

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Buitengewone uitgaven wegens ziekte. Belanghebbende heeft met hetgeen hij in hoger beroep nader heeft overgelegd, niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven die hij stelt te hebben gedaan uitgaven betreffen voor farmaceutische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001 (tekst 2007).

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00014

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 18 april 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 december 2010, nummer AWB 10/4044 IB/PVV, betreffende na te melden aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.381.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 maart 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 3.1 tot en met 3.3 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

“3.1. Eiser heeft voor het jaar 2007 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.597. Eiser heeft in zijn aangifte een bedrag van € 8.750 (na toepassing van de drempel) aan buitengewone uitgaven wegens ziekte opgevoerd. Deze aftrekpost is als volgt gespecificeerd:

 

Algemene buitengewone uitgaven:

- nominale premie zorgverzekering       1.059

- inkomensafhankelijke bijdrage ZVW       1.119

- premie aanvullende zorgverzekering     294 +

                2.472

 

Specifieke uitgaven:

- uitgaven huisapotheek                23

- kosten medicijnen         2.240

- dieetkosten             1.035

- verhoging specifieke kosten       3.727 +

                7.025

 

Vaste aftrek voor uitgaven wegens chronische ziekte     808

 

Overige buitengewone uitgaven:

- tandartskosten               324

- reiskosten bezoek artsen           230 +

              554 +

Totaal                 10.859

Af: drempel               2.109 -/ -

Aftrekbare buitengewone uitgaven wegens ziektekosten 8.750 

 

3.2. Bij brief van 7 december 2009 heeft verweerder verzocht om nadere informatie inzake voormelde aftrekpost. Naar aanleiding van die brief heeft eiser de volgende stukken aan verweerder overgelegd:

-  een verklaring van zijn huisarts d.d. 15 oktober 2007 waarin, kort samengevat, wordt vermeld dat het medisch noodzakelijk is dat eiser homeopathische middelen gebruikt omdat eiser last heeft van Hyperthyreoïdie en M. Graves;

-  een briefje van zijn huisarts d.d. 21 maart 2008 waarin, kort samengevat, wordt vermeld dat eiser last heeft van depressiviteit en agressiviteit i.v.m. problemen op het werk en thuis;

-  een briefje van een arts-assistent van het LUMC d.d. 31 augustus 2001 waarin wordt vermeld dat de schildklier te hard werkt en dat er een recept voor strumazol is bijgesloten;

-  verschillende bonnen van drogisterijen, reformzaken en apotheken.

 

3.3. Bij brief van 27 januari 2010 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij voornemens van de aangifte af te wijken. Eiser is in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Eiser heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag heeft verweerder het in de aangifte opgevoerde bedrag aan ziektekosten gecorrigeerd waarbij de uitgaven voor medicijnen, de dieetkosten en de vaste aftrek wegens chronische ziekte niet in aftrek zijn toegelaten en de verhoging van de specifieke uitgaven is vastgesteld op € 26. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen.”

3.2. Voorts zijn in hoger beroep nog de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:

3.2.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep een afschrift overgelegd van een door de belastingdienst opgesteld formulier waarop de naam van belanghebbende als patiënt is vermeld, dat is voorzien van een stempel van een huisarts en waarop onder de rubriek “metabole ziekten” de regel “vetstofwisselingsstoornis” is aangekruist. Tevens heeft belanghebbende in hoger beroep een verklaring van zijn huidige huisarts overgelegd gedateerd op 21 maart 2012 en luidende als volgt:

“Op zijn verzoek, in het kader van een conflict met de belastingdienst verklaar ik, dat de heer [X] in 2011 om medische redenen homeopathische middelen heeft gebruikt”.

Ter zitting heeft belanghebbende een met de hand gecorrigeerde verklaring overgelegd waarbij in voormelde verklaring “2011” gewijzigd is in “2007”.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek buitengewone uitgaven wegens ziekte tot een bedrag van € 8.750, hetgeen belanghebbende stelt, doch de Inspecteur bestrijdt.

4.2. Belanghebbende stelt zich – zakelijk weergegeven - op het standpunt dat hij met de overgelegde doktersverklaringen en recepten, lijst van gebruikte homeopathische geneesmiddelen en nota’s alsmede een doktersverklaring dieet, genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat hij lijdt aan een ziekte waardoor het gebruik van homeopathische geneesmiddelen alsmede het volgen van een sterk vetbeperkt dieet noodzakelijk is.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende in hoger beroep gemotiveerd bestreden behoudens het standpunt dat belanghebbende in het onderhavige jaar op medisch voorschrift een dieet heeft gehouden waarvan de kosten het bedrag van € 113 te boven gaan alsmede dat belanghebbende in aanmerking komt voor de vaste aftrek voor uitgaven wegens chronische ziekte als bedoeld in artikel 6.20a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet, tekst 2007). Voorts heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, omdat belanghebbende hierom in bezwaar niet heeft verzocht en zulks in hoger beroep niet meer mogelijk is, alsmede dat belanghebbende in beroep geen kosten heeft gemaakt voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

4.4. Voor de gronden waarop partijen hun standpunt doen steunen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.597 met vergoeding van de kosten van de bezwaar-, beroep- en hoger beroepsprocedure.

5.2. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.368 met vergoeding van de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in hoger beroep en teruggave van de griffierechten.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder is aangeduid.

”3.5. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet; tekst 2007) worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer. Tot de farmaceutische hulpmiddelen kunnen ook worden gerekend homeopathische middelen mits het gaat om middelen die volgens de opvatting van Nederlandse artsen als medicijnen worden gebruikt en die niet voor andere doeleinden dan als medicijnen plegen te worden gebruikt. Voorwaarde voor aftrek van farmaceutische hulpmiddelen is wel dat de middelen op medisch voorschrift worden gebruikt.

3.6. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet (tekst 2007) worden als uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling aangemerkt de daarmee verband houdende extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet indien zij meer bedragen dan € 113 tot een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.

3.7. Het is aan eiser, die verzoekt om aftrek van door hem gedane uitgaven, om aannemelijk te maken dat hij op medisch voorschrift een dieet heeft gevolgd en dat hij op medisch voorschrift homeopathische middelen heeft gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. De hiervoor onder 3.2 genoemde door eiser overgelegde stukken acht de rechtbank daartoe onvoldoende. In de brief van de huisarts van 21 maart 2008 wordt slechts vermeld dat eiser last heeft van depressiviteit en agressiviteit. Uit de brief blijkt niet dat eiser in verband daarmee homeopathische middelen dient te gebruiken of een dieet moet volgen. Dat blijkt evenmin uit de brief van de arts-assistent van het LUMC en bovendien heeft deze brief betrekking op het jaar 2001. In de verklaring van de huisarts van 15 oktober 2007 wordt weliswaar vermeld dat eiser homeopathische middelen dient te gebruiken, maar wordt niet aangegeven welke homeopathische middelen eiser nodig heeft in verband met zijn ziekte. De rechtbank acht deze verklaring dan ook onvoldoende gespecificeerd. De uitgaven voor homeopathische middelen en de dieetkosten zijn derhalve terecht niet in aftrek toegelaten.

3.8. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.20a, eerste lid, Wet IB 2001 (tekst 2007) worden uitgaven wegens chronische ziekte in aanmerking genomen indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar jonger is dan 65 jaar, niet in aanmerking komt voor uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid op de voet van artikel 6.20 en hij al dan niet tezamen met zijn partner in het kalenderjaar voor hem voor meer dan € 320 aan uitgaven heeft gedaan voor:

a. hulpmiddelen met inbegrip van farmaceutische hulpmiddelen - als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;

b. vervoer als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a;

c. extra gezinshulp als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel b;

d. een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c;

e. kleding en beddengoed als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel d;

f. verschuldigde bijdragen krachtens artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten uitgevaardigde regelgeving in verband met het verblijf in een instelling die is toegelaten om zorg te verlenen tot een bedrag van 25% van die bijdragen;

g. verschuldigde bijdragen krachtens artikel 6, vierde lid van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, ingeval de belastingplichtige niet verblijft in een instelling als bedoeld in onderdeel f;

h. verschuldigde bijdragen krachtens artikel 15 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, voorzover de belastingplichtige deze verschuldigd is voor huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van die wet of voor een daarvoor bestemd persoonsgebonden budget;

i. verschuldigde bijdragen voor subsidies als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

3.9. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, afgezien van een bedrag van € 23 voor de huisapotheek, uitgaven heeft gedaan voor farmaceutische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a van de Wet of voor een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c van de Wet, en gesteld noch gebleken is dat eiser overigens uitgaven als genoemd in artikel 6.20a van de Wet heeft gedaan, is niet voldaan aan de voorwaarden voor aftrek van uitgaven wegens chronische ziekte.

3.10. Op grond van het bepaalde in artikel 6.24 van de Wet (tekst 2007) kan het bedrag aan uitgaven gedaan voor – voor zover hier van belang – hulpmiddelen met inbegrip van farmaceutische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a van de Wet en voor een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c van de Wet worden verhoogd met 113%. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan € 23 aan farmaceutische middelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel a van de Wet heeft uitgegeven en hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uitgaven heeft gedaan voor een dieet als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, onderdeel c van de Wet, heeft verweerder de verhoging terecht vastgesteld op 113% van € 23 (€ 26).

3.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Tussen partijen is niet langer in geschil dat belanghebbende voor het onderhavige jaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij op doktersvoorschrift een dieet heeft gevolgd, dat hij uit dien hoofde aanspraak heeft op een forfaitair bepaalde aftrek van € 1.035 te verhogen met 113 percent oftewel € 1.170 en dat hij tevens in aanmerking komt voor de vaste aftrek wegens chronische ziekte ten bedrage van € 808.

7.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is uiteindelijk nog slechts in geschil of belanghebbende kosten heeft gemaakt ter zake van het op medisch voorschrift gebruiken van homeopathische geneesmiddelen. Hetgeen de rechtbank dienaangaande in de rechtsoverwegingen 3.5, 3.7, 3.8, 3.9 en 3.10 heeft overwogen en geoordeeld acht het Hof juist. Ter aanvulling overweegt het Hof dat belanghebbende met hetgeen hij in hoger beroep nader heeft overgelegd, te weten een lijst van homeopatische (genees)middelen alsmede een aanvullende doktersverklaring, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de uitgaven die hij stelt te hebben gedaan uitgaven betreffen voor farmaceutische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet (tekst 2007). Ook de thans overgelegde doktersverklaring vermeldt niet welke specifieke geneesmiddelen door belanghebbende voor welke aandoening worden gebruikt. Ook is er geen aansluiting tussen de overgelegde lijst van homeopathische middelen enerzijds en de overgelegde nota’s anderzijds waarop nagenoeg iedere specificatie ontbreekt van de afgenomen producten.

7.3. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep ten dele gegrond is en dat de in aanmerking te nemen persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor ziektekosten als volgt dient te worden vastgesteld:

Algemene buitengewone uitgaven € 2.472

Specifieke uitgaven (incl. € 23 huisapotheek en verhoging) € 2.254

Vaste aftrek wegens chronische ziekte € 808

Overige buitengewone uitgaven € 554

Totale uitgaven € 6.088

Af: drempel (11,5 percent van € 18.347) € 2.109 -/-

Aftrek € 3.979, waarvan € 966 bij de vaststelling van de aanslag reeds in aanmerking is genomen, zodat het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden verminderd met € 3.013.

Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 874 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (2 punten à € 437 x 1 (gewicht van de zaak)).Voor een hogere vergoeding ter zake van het hoger beroep acht het Hof geen termen aanwezig. Ook voor het overige acht het Hof geen termen aanwezig voor het toekennen van een hogere vergoeding enerzijds omdat aan belanghebbende in beroep geen beroepsmatige rechtsbijstand is verleend, anderzijds omdat hij in bezwaar niet heeft verzocht om een kostenvergoeding.

8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 41, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 111 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.368,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874,

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 152 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, B. van Walderveen en J.V. van Noorle Jansen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 18 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.