Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-05-2012, BW8580, BK-11/00421
Gerechtshof 's-Gravenhage, 01-05-2012, BW8580, BK-11/00421
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 1 mei 2012
- Datum publicatie
- 18 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8580
- Zaaknummer
- BK-11/00421
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Aangifte te laat ingediend. Verzuimboete terecht opgelegd. Hoogte boete passend en geboden.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-11/00421
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 1 mei 2012
in het geding tussen:
[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 mei 2011, nummer AWB 10/6136 IB/PVV, betreffende na te vermelden aanslag en beschikking.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.681. Tevens is aan belanghebbende bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen voormelde beschikking afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 maart 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 25 november 2011 aan de gemachtigde van belanghebbende op het adres [a-straat 1], [0000 XX] te [Q], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie op de website van TNT Post is de vorenbedoelde brief op 28 november 2011 door een medewerker van TNT Post op het voormelde adres afgeleverd.
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Aan belanghebbende, geboren in 1969 en in het onderhavige jaar alleenstaand, is op 28 februari 2009 een aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2008 uitgereikt.
3.2. Op 24 december 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een ‘Herinnering aangifte 2008’ verzonden en belanghebbende verzocht alsnog vóór 11 januari 2010 zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 (hierna: de aangifte) in te dienen.
3.3. Wegens het uitblijven van een reactie van de kant van belanghebbende heeft de Inspecteur op 3 maart 2010 een aanmaning tot het doen van aangifte over het belastingjaar 2008 verzonden. In deze aanmaning staat - voor zover hier van belang - vermeld:
“(…)
Wat moet u doen?
U moet alsnog aangifte doen. Deze aangifte moet vóór 17 maart 2010 bij ons binnen zijn.
(…)
Wat gebeurt er als u niet op de aanmaning reageert?
U bent wettelijk verplicht om (op tijd) aangifte te doen. Als u niet reageert op deze aanmaning, zullen wij het inkomen moeten schatten. Ook krijgt u een boete als u niet of te laat reageert.
(…)”
3.4. De aangifte, gedagtekend 15 maart 2010, is op 22 maart 2010 bij de Belastingdienst binnengekomen.
3.5. Naar aanleiding van de door belanghebbende ingediende aangifte heeft de Inspecteur, met dagtekening 1 mei 2010, de aanslag overeenkomstig de aangifte van belanghebbende vastgesteld. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226.
3.6. Belanghebbende heeft de hem toegezonden aangiftebiljetten voor de jaren 2003, 2004 en 2006 evenmin voor afloop van het in de betreffende aanmaning gestelde tijdstip ingediend. Voor de jaren 2005 en 2007 heeft hij in het geheel geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan. Voor de jaren 2004, 2005 en 2007 is ter zake hiervan telkens een verzuimboete opgelegd.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of terecht en tot het juiste bedrag een verzuimboete is opgelegd, hetgeen de Inspecteur stelt en belanghebbende bestrijdt.
4.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd, omdat hij de aangifte tijdig heeft ingediend. Hij heeft de aangifte voor afloop van de termijn vermeld in de aanmaning ter post bezorgd. Dat deze na afloop van die termijn bij de Belastingdienst is binnengekomen, ligt niet in zijn risicosfeer.
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de boete, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, dient te worden gematigd.
Voorts stelt belanghebbende dat de rechtbank, nu sprake is van schending van de hoorplicht, belanghebbende ten onrechte geen kostenvergoeding c.q. schadevergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase heeft toegekend.
4.3. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de boetebeschikking, tot veroordeling van de Inspecteur in de kosten van belanghebbende van de procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep, tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade en tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen:
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] met het gestelde in zijn verweerschrift en zijn toelichting daarop ter zitting aannemelijk gemaakt dat de door [belanghebbende] ingediende aangifte pas op 22 maart 2010 bij de Belastingdienst is ontvangen. Het standpunt van [belanghebbende] dat op [de Inspecteur] de bewijslast rust om aan te tonen dat de aangifte buiten de in de aanmaning vermelde termijn is ontvangen, acht de rechtbank onjuist. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] verantwoordelijk voor het tijdig indienen van zijn aangifte en rust de bewijslast in deze bij [belanghebbende].
2.9. De rechtbank ziet geen reden de door [belanghebbende] voorgestane gemitigeerde verzendtheorie overeenkomstig artikel 6:9, tweede lid van de Awb toe te passen. Een wettelijke basis voor toepassing van dit artikel is naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig, aangezien artikel 6:9, tweede lid van de Awb betrekking heeft op het indienen van een bezwaar- of beroepschrift en niet ziet op het indienen van de aangifte. Bovendien heeft [belanghebbende] tegenover de verklaring van [de Inspecteur] ter zitting, dat de aangifte op 22 maart 2010 ontvangen is, het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft dan ook geen reden [te] twijfelen aan deze verklaring van [de Inspecteur].
2.10. Gelet op het vorenoverwogene onder 2.8. en 2.9. stelt de rechtbank vast dat [belanghebbende] niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) aangifte heeft gedaan. Als gevolg hiervan heeft [de Inspecteur] op grond van artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuimboete opgelegd van € 226. Nu [belanghebbende] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit afwezigheid van alle schuld kan blijken, heeft [de Inspecteur], mede gelet op § 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst, de verzuimboete van € 226 terecht en naar een juist bedrag opgelegd. Ook overigens acht de rechtbank de opgelegde boete onder de gegeven omstandigheden passend en, uit een oogpunt van normhandhaving, geboden. In zoverre [belanghebbende] met zijn opmerking ter zitting dat artikel 6 EVRM van toepassing is, doelt op de in dat artikel vermelde redelijke termijn oordeelt de rechtbank dat van overschrijding van de in artikel 6 EVRM vermelde redelijke termijn geen sprake is.
2.11. De grief van [belanghebbende] dat de boete dient te worden vernietigd omdat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. In de uitspraak op bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank onder het kopje “Beoordeling van uw bezwaar” gemotiveerd uiteengezet waarom de boete door [de Inspecteur] wordt gehandhaafd.
2.12. [Belanghebbende] heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om te worden gehoord. Nu geen van de in artikel 7:3 van de Awb vermelde situaties zich voordeed, was [de Inspecteur] gehouden [belanghebbende] te horen. [De Inspecteur] heeft met het enkel aanbieden van het telefonisch horen van [belanghebbende] niet aan de in artikel 7:2 van de Awb vermelde hoorplicht voldaan. Beide partijen hebben ter zitting verklaard er de voorkeur aan te geven dat de rechtbank de zaak inhoudelijk afdoet. De rechtbank zal daarom terugwijzing achterwege laten en zelf in de zaak voorzien.
2.13. Op grond van artikel 6:22 Awb kan in beroep aan schending van de hoorplicht voorbij worden gegaan indien blijkt dat [belanghebbende] niet is benadeeld door de schending van dit vormvoorschrift. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van benadeling. [Belanghebbende] heeft immers in beroep zijn bezwaren schriftelijk uiteen kunnen zetten en is in de gelegenheid gesteld deze bezwaren ter zitting mondeling toe te lichten. Wel ziet de rechtbank naar aanleiding van de schending van de hoorplicht reden [de Inspecteur] te gelasten het door [belanghebbende] betaalde griffierecht te vergoeden.
2.14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) kan de inspecteur een verzuimboete opleggen aan de belastingplichtige als deze niet dan wel niet tijdig aangifte heeft gedaan. Hiervan is sprake als de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn zijn aangifte indient.
7.2. De Inspecteur stelt dat belanghebbende de aangifte niet binnen de in de aanmaning gestelde uiterste inleverdatum (16 maart 2010) heeft ingediend, omdat deze op 22 maart 2010 bij de Belastingdienst is binnengekomen. Belanghebbende stelt dat hij met betrekking tot het tijdig doen van aangifte niet in verzuim was, omdat hij de aangifte voor de uiterste inleverdatum, namelijk op 15 maart 2010, ter post heeft bezorgd.
7.3. De Inspecteur draagt de bewijslast van de feiten en omstandigheden die het opleggen van een boete rechtvaardigen. Hij dient aannemelijk te maken dat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. In het geval de Inspecteur in zijn bewijslast slaagt en belanghebbende stelt dat het verzuim niet aan zijn schuld te wijten is, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende diens stelling aannemelijk te maken.
7.4. Artikel 9, eerste lid, AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat de aangifte moet worden gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn. Zulks houdt in dat de aangifte tijdig is indien deze voor het einde van de termijn door de inspecteur is ontvangen.
7.5. In het onderhavige geval liep de door de Inspecteur aan belanghebbende in de aanmaning gestelde termijn af op 16 maart 2010. De aangifte is bij de Inspecteur, blijkens een door hem overgelegde schermprint, binnengekomen op 22 maart 2010. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze datum van binnenkomst. De aangifte is aldus te laat ingediend. Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat hij de aangifte op zodanig tijdstip ter post heeft bezorgd dat de Inspecteur deze op 16 maart 2010 zou hebben moeten ontvangen. Gelet op het vorenoverwogene is de aangifte te laat gedaan.
7.6. Aangezien afwezigheid van alle schuld gesteld noch gebleken is, moet worden geoordeeld dat de Inspecteur terecht een boete heeft opgelegd.
7.7. Voor wat betreft de hoogte van de boete sluit het Hof zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat deze in de gegeven omstandigheden passend en geboden is. Het Hof maakt dit oordeel en de daartoe gebezigde overwegingen tot de zijne.
7.8. De Inspecteur heeft in hoger beroep niet langer bestreden dat hij ten onrechte niet heeft voldaan aan het verzoek van belanghebbende om te worden gehoord. Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan aan dit gebrek in de uitspraak op bezwaar voorbij worden gegaan indien de belanghebbende daardoor niet is benadeeld, hetgeen in het onderhavige geval niet het geval is. Naast de omstandigheid dat belanghebbende in beroep en hoger beroep ten volle in de gelegenheid is geweest om zijn bezwaren toe te lichten, bestaat omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen de Inspecteur en belanghebbende geen verschil van mening en heeft het geschil betrekking op een aangelegenheid waarbij de Inspecteur geen beleidsvrijheid heeft. Het geschil betreft immers in de kern de rechtsvraag of op de indiening van de aangifte de ontvangst- dan wel de gemitigeerde verzendtheorie van toepassing is. Dit brengt mee dat, anders dan belanghebbende betoogt, de rechtbank terecht de uitspraak op bezwaar in stand heeft gelaten en het beroep ongegrond heeft verklaard.
7.9. De rechtbank heeft in de schending van de hoorplicht aanleiding gevonden het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. Het Hof sluit zich bij dit oordeel aan en maakt het tot de zijne. Het Hof ziet, evenmin als de rechtbank, aanleiding om daarnaast de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 1 mei 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.