Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2012, BW9958, BK-11/00044 en 11/00045

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-04-2012, BW9958, BK-11/00044 en 11/00045

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 april 2012
Datum publicatie
29 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW9958
Zaaknummer
BK-11/00044 en 11/00045

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De besluiten van de inspecteur zijn ambtshalve verminderingen in de zin van art. 65 Awr, zodat daartegen geen beroep op de belastingrechter openstaat. Belanghebbende heeft de ambtshalve verminderingen redelijkerwijs ook niet op kunnen vatten als uitspraken op bezwaar. Belanghebbende mocht de verminderingen redelijkerwijs niet anders opvatten dan als een uitvoering door de inspecteur van de vaststellingsovereenkomst en niet als uitspraken op bezwaar. De rechtbank had belanghebbende niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummers BK-11/00044 en 11/00045

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 17 april 2012

in het geding tussen:

[X], wonende te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2010, nummers AWB 10/308 en 10/307 IB/PVV, betreffende na te vermelden aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn de volgende aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 opgelegd: met dagtekening 30 september 2005 een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.928 en met dagtekening 13 mei 2006 een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.904.

1.2. Op 11 november 2005 ontvangt de Inspecteur het bezwaarschrift tegen onder meer de aanslag met dagtekening 30 september 2005.

1.3. Bij beschikking van 4 december 2009 is de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.462. De navorderingsaanslag is bij beschikking van 4 december 2009 tot nihil verminderd.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen van 4 december 2009 beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, bepaald dat de Inspecteur binnen vier weken na verzending van de uitspraak van de rechtbank alsnog zijn uitspraken op bezwaar bekendmaakt, bepaald dat de Inspecteur een nadere dwangsom van € 100 verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 874 en vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 gelast.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft het incidenteel ingestelde hoger beroep beantwoord. Partijen hebben ieder een conclusie van repliek ingediend, waarop belanghebbende heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 maart 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de navolgende door de rechtbank onder I.9 tot en met I.12 van haar uitspraak vermelde feiten:

” I.9. (…) [Belanghebbende] heeft met betrekking tot het belastingjaar 2001 een aangifte inkomstenbelasting premie volksverzekeringen ingediend naar een verzamelinkomen van € 15.682.

I.10. Naar aanleiding van een door [de Inspecteur] ingesteld boekenonderzoek wordt op 30 september 2005 aan [belanghebbende] de onder I.1 vermelde aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.928. Na afronding van het voormelde boekenonderzoek en het daarover uitgegeven rapport van 27 april 2006, wordt op 13 mei 2006 aan [belanghebbende] de onder I.1. vermelde navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.904.

I.11. In de gesprekken die [belanghebbende] en zijn toenmalige adviseur voerden met [de Inspecteur] heeft [belanghebbende] zich akkoord verklaard met de voorgestelde correcties in het rapport naar aanleiding van het onder I.10 vermelde boekenonderzoek, met uitzondering van de correcties die betrekking hebben op de opleidingskosten en het privé-gebruik van de auto van de zaak.

I.12. Het bezwaar inzake de navorderingsaanslag is ter behandeling overgedragen aan de Inspecteur te [Q]. [Belanghebbende] en zijn voormalige werkgever hebben met [de Inspecteur] op 12 mei 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten inzake de fiscale afhandeling van aan [belanghebbende] verstrekte opties. Als gevolg van deze vaststellingsovereenkomst wordt een bedrag van € 24.472 niet tot het loon van [belanghebbende] gerekend en vermindert [de Inspecteur] de navorderingsaanslag op 4 december 2009 tot een bedrag van nihil. Op dezelfde datum wordt de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.462.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de beschikkingen van de Inspecteur van 4 december 2009 aangemerkt moeten worden als uitspraken op bezwaar en belanghebbende ontvankelijk was in zijn beroep bij de rechtbank, zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist.

4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot niet-ontvankelijkverklaring van belanghebbende in zijn beroep bij de rechtbank.

5.2. Belanghebbende heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Inspecteur in hoger beroep en subsidiair, naar het Hof begrijpt, tot terugwijzing van de zaak voor inhoudelijke behandeling door de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft in haar uitspraak het navolgende overwogen:

”II OVERWEGINGEN

II.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.

II.2. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: “Indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt”.

II.3. De door [de Inspecteur] afgegeven beschikkingen op 4 december 2009, waarbij de aanslag is verminderd en de navorderingsaanslag op nihil is vastgesteld, moeten naar het oordeel van de rechtbank beide worden aangemerkt als een besluit in het kader van artikel 6:18 van de Awb.

II.4. Ter zitting is komen vast te staan dat [belanghebbende] zowel tegen de aanslag als tegen de navorderingsaanslag een bezwaarschrift bij [de Inspecteur] heeft ingediend. Deze lopende bezwaarprocedures hebben ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking op de door [de Inspecteur] op 4 december 2009 afgegeven besluiten.

II.5. [De Inspecteur] heeft ter zitting verklaard nog geen uitspraak op bezwaar te hebben gedaan op de door [belanghebbende] ingediende bezwaarschriften en evenmin te kunnen zeggen op welke termijn dit gaat gebeuren. Hierbij heeft hij aangegeven dat [belanghebbende] geen belang meer heeft bij een uitspraak op bezwaar ten aanzien van de navorderingsaanslag aangezien deze tot nihil verminderd is. [Belanghebbende] heeft deze stelling van [de Inspecteur] ter zitting echter gemotiveerd weersproken.

Voor zover [belanghebbende] heeft beoogd afzonderlijk beroep in te stellen tegen de nadere aanslagen van 4 december 2009 moet worden geoordeeld dat dit een prematuur beroep betreft, nu [de Inspecteur] nog steeds uitspraak moet doen op de bezwaarschriften tegen de aanslag en de navorderingsaanslag en de besluiten van 4 december 2009 ingevolge artikel 4:19 Awb van deze procedures onderdeel zijn gaan uitmaken.

Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de beroepen van [belanghebbende] aanmerken als beroepen tegen het niet tijdig nemen van beslissingen op de bezwaarschriften uit 2005 en 2006 tegen de aanslag en de navorderingsaanslag.

II.6. Artikel 6:12 van de Awb heeft betrekking op de indiening van een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het tweede lid van artikel 6:12 van de Awb bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra: “a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop [belanghebbende] het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.”

De rechtbank stelt vast dat de in casu geldende termijnen voor het afdoen van de bezwaarschriften reeds lang geleden zijn verstreken. Beide partijen hebben er kennelijk mee ingestemd dat in afwachting van het overleg dat geleid heeft tot de vaststellingsovereenkomst van 12 mei 2009 de behandeling van het bezwaar inzake de opleidingskosten en het privé gebruik van de auto werd opgeschort. Daarna is evenwel nog steeds geen beslissing genomen en evenmin een nadere termijn afspraak gemaakt.

II.7. Nu de door de rechtbank ontvangen pro-forma beroepschriften van [belanghebbende] tegen de aanslag en de navorderingsaanslag, gedateerd 13 januari 2010, door de rechtbank op 14 januari 2010 naar [de Inspecteur] ter kennisname zijn doorgezonden, merkt zij deze beroepschriften aan als schriftelijke ingebrekestelling van [de Inspecteur] door [belanghebbende]. [De Inspecteur] heeft ook hierin geen aanleiding gezien uitspraak op de bezwaarschriften te doen. De in artikel 6:12, tweede lid, onderdeel b, van de Awb vermelde termijn van twee weken heeft [de Inspecteur] dan ook onbenut laten verstrijken, waardoor de beroepschriften van [belanghebbende] naar het oordeel van de rechtbank na afloop van deze termijn van twee weken als beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit aangemerkt kunnen worden. [Belanghebbende] is derhalve ontvankelijk in zijn beroepen, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

II.9. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

II.10. Nu thans in beide zaken nog geen duidelijkheid bestaat wanneer een beslissing op bezwaar zal worden genomen, zal de rechtbank bepalen dat [de Inspecteur] binnen vier weken na de dag waarop de uitspraak in onderhavige zaken wordt verzonden alsnog zijn besluiten bekendmaakt. Voorts zal de rechtbank bepalen dat [de Inspecteur] een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijkt deze uitspraak na te leven.

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. Bij de beoordeling van het geschil dient voorop gesteld te worden dat het fiscale procesrecht een gesloten stelsel van rechtsmiddelen bevat. Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) kan, in afwijking van het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), slechts beroep worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Een ambtshalve vermindering van een aanslag op grond van artikel 65 van de Awr is geen aanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking, zodat daartegen geen beroep op de belastingrechter openstaat.

7.2. De besluiten van de Inspecteur van 4 december 2009 zijn ambtshalve verminderingen in de zin van artikel 65 Awr, zodat daartegen geen beroep op de belastingrechter openstaat. Belanghebbende heeft de ambtshalve verminderingen van 4 december 2009 redelijkerwijs ook niet op kunnen vatten als uitspraken op bezwaar. Belanghebbende was op het moment van de ambtshalve verminderingen op de hoogte van de vaststellingsovereenkomst van 12 mei 2009 en kon vaststellen dat de verminderingen overeenkomen met de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken. Gelet op vorenstaande mocht belanghebbende de verminderingen dan ook redelijkerwijs niet anders opvatten dan als een uitvoering door de Inspecteur van de vaststellingsovereenkomst en niet als uitspraken op bezwaar. Voorts laten de brieven van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur van 30 maart 2010 en 7 juli 2010 geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende en zijn gemachtigde van mening zijn dat de bezwaarfase nog niet is afgerond. Gelet op het vorenstaande had de rechtbank belanghebbende niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn beroep.

7.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, valt in het beroepschrift ook niet te lezen dat belanghebbende in beroep kwam tegen het niet-besluiten op de ingediende bezwaarschriften. Bovendien had belanghebbende de Inspecteur eerst in gebreke moeten stellen alvorens in beroep te kunnen komen tegen het niet tijdig besluiten op het ingediende bezwaar. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 6:12, lid 2, aanhef en onder b van de Awb. Deze bepaling is in werking getreden op 1 oktober 2009 en heeft gelding voor alle na 1 oktober 2009 ingestelde beroepen, zoals het door belanghebbende op 13 januari 2010 ingestelde beroep. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij de Inspecteur op enig moment voor 13 januari 2010 schriftelijk heeft medegedeeld dat hij in gebreke is uitspraak te doen op de ingediende bezwaren. Ook op deze grond had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.

7.4. Op 19 januari 2011 heeft de Inspecteur alsnog uitspraak gedaan op ieder van de ingediende bezwaarschriften en heeft belanghebbende daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 13 oktober 2011, nummers AWB 11/1986 en 11/1984 uitspraak gedaan. Hiertegen heeft belanghebbende inmiddels hoger beroep aangetekend.

7.5. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Het Hof zal doen wat de rechtbank had behoren te doen en beslissen als hierna is vermeld.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,

- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 17 april 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de [belanghebbende] als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.